Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 11 augustus 2014

Niet het spoor maar de zoekers

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wij volgden het spoor.
Dat was niet zo moeilijk, dacht ik: de soldaten keken niet waar ze liepen en stampten met hun zware laarzen diep in de zachte bosgrond. De zware kisten, die ze met zich mee sjouwden, botsten van de ene na de andere boomstam de bast kapot. Als ze hun best hadden gedaan om ieder takje dat ze zegen kapot te trappen, hadden ze er niet méér kunnen raken dan ze nu deden uit pure achteloosheid.
Toch viel het nog behoorlijk tegen allemaal.
De moeilijkheid met onze spoor-zoekerij zat 'm niet in het spoor. Het zat 'm in de zoekers.
En dan vooral in Abel en Zoezoe.
Ik had gedacht dat ze langzaam maar zeker weer een beetje helder zouden worden in hun hoofd. Ze hadden nu tenslotte al een halve dag geen bier meer gedronken of drugs gesnoven. Ze konden er weer lekker fris tegenaan!
Dacht ik.
Maar zo werkt het dus niet, met drugs en bier. Daar raak je aan verslaafd, wat wil zeggen dat je lijf aan die rommel gewend raakt.
Als je er dan plotseling mee ophoudt, dan denkt je lijf: Hee! Ik mis iets! Iets waar ik net aan gewend was, waarvan ik net was gaan denken dat het normaal was. En goed voor me. Dit is niet normaal! Dit is niet goed! Alarm! Alarm!
Abel begon te klappertanden.
Zoezoe begon vreselijk te zweten.
Abel wilde niet meer lopen.
Zoezoe kón het niet meer.
Allebei zakten ze op de grond, en als één man – of liever gezegd als één opgeschoten puberjongen – begonnen ze over te geven.
'Ooooh,' kreunde Abel, 'ik ga dood, geloof ik.'
'Oeoeoeh,' kreunde Zoezoe, 'wás ik het maar alvast.'
Plotseling krabbelde Abel woest overeind. 'Een monster!' gilde hij. 'Een monster met kwijlende oogjes!'
Voor de zekerheid keek ik om me heen. Nergens een monster, natuurlijk.
'Hou hem vast,' riep Gaby, 'anders rent-ie het oerwoud in!'
Ik greep hem bij zijn arm. Ik was zwak van het slechte eten en alle ellende van de laatste weken, maar hij was nog slapper. Als een lappenpop viel hij op de grond en begon te huilen.
'Wacht even hoor,' zei ik. 'Moeten we nou ontsnappen aan een leger, in een onbekend oerwoud, midden in een burgeroorlog, met ook nog twee zieke knapen op sleeptouw?'
'Ik bent bang van wel,' zei Kwetter. 'Gelukkig heb wij jou bij ons. Jij kun alles. He Gaby?'
'Ja hoor,' zei mijn zusje vals. 'Regel het even, grote broer.'
Ik haalde diep adem. Goed. Grote broer zou het even regelen.
Dat is dus nog het allerergste van grote broer zijn.
Grote broer zijn is prima als je ouders in de buurt zijn. Die lossen de grote problemen op, zodat jij lekker tijd hebt om je zusje te pesten. Niks mis mee.
Behalve dan wanneer je ouders te dicht in de buurt zijn. Zo dicht dat ze je horen pesten. Dan is de lol er meestal snel vanaf.
Maar als je ouders er helemaal niet zijn, heb je toch echt een probleem. Dan moet jij voor de kleintjes zorgen.
En als je dan een meisje bent, dan is het nog makkelijk. Dan hoef je de kleintjes alleen maar te troosten als alles misgaat in het grote boze oerwoud. Want daar ben je dan zelf óók bang voor.
Maar als je een jongen bent, dan moet je ze door het oerwoud héén slepen. Want jij bent natuurlijk niet bang, zogenaamd. Nee hoor, jij bent stoer. Dus... Ja...
Ik haalde nog een keer die adem en zei: 'Oké. Dit wordt het plan.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten