Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 30 januari 2012

Relatief rustig en veilig

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Vanuit een hoge boom zaten we naar het gebergte te kijken. Kwetter zag het meteen: er was een hap uit de bergwand genomen. Een klein hapje maar; een gaatje niet groter dan je vuist. Zo leek het, maar in het gat verscheen een graafmachine zo klein als je duimnagel.
Dus.
Er zwermde een groepje minuscule mensjes rond het graafmachientje. Ze waren druk bezig, maar we konden niet zien met wat.
We konden het wel raden. Want toen de mensjes en het machientje weer verdwenen waren klonk er een knal en plotseling was het gat weer ietsje groter. Rotsblokken stortten van de bergwand. Een paar bleven er liggen in het gat en al snel kwam de graafmachine weer, om ze naar beneden te duwen.
'Waarom maakt zij de bergen stuk?' vroeg Kwetter ongerust. 'Heeft de bergen iets verkeerd gedaan?'
'Integendeel,' zei mijn vader ernstig. 'De bergen hebben juist iets goeds gedaan. Ze hebben ons beschermd. Ons, en heel Boegoe-Boegoe. Het leven hier is rustig en veilig, en dat komt door...'
'Er zit een Boegoenese Boomleeuw achter je, pap,' zei ik.
'Ja, heel grappig. Het leven is hier rustig en veilig doordat...'
'Was geen grapje,' zei ik.
'Brul,' zei de boomleeuw. 'Brul brul.'
'Help help,' reageerde papa, 'een Boegoenese boomleeuw, help help.'
Zie je wel, dacht ik, maar ik zei het niet. Ten eerste omdat dat sneu zou zijn voor papa en ten tweede omdat ik al mijn adem nodig had bij het vluchten. Als een boomleeuw je te pakken krijgt ben je zo goed als dood. Gelukkig krijgt-ie je meestal niet te pakken. Hij kan supergoed klimmen en heel ver springen, maar aan lianen zwieren kan hij niet. En wij wel.
Dus.
Als je een boomleeuw ziet, moet je drie dingen doen: liaan zoeken, wegzwieren en tong uitsteken van neh neh neh-neh neh.
Doe dit trouwens wel in de goede volgorde! Niet als eerste de tong uitsteken, want dan pakt-ie je. Ook niet proberen weg te zwieren vóórdat je een liaan gevonden hebt. Geloof me: dat werkt niet.
Weet je dat ook weer.
Mama, papa, Gaby en ik zwierden ons haastig in veiligheid.
Kwetter niet.
Kwetter bleef staan, stak haar tong uit en deed neh neh neh-neh neh.
'Verkeerde volgorde,' riep ik nog, maar het was al te laat.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 27 januari 2012

Ze zijn niet allemaal achterlijk

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Gelukkig is verliefdheid bij Kwetter iets anders dan bij Anne-Lizette en Rozien. Dat waren twee meiden uit mijn klas, vorig jaar, en ze waren echt verschrikkelijk.
Ze zaten voortdurend te giechelen. En ze tekenden overal hartjes op. Roze hartjes. Met een glimstift. En als je langs ze liep slaakten ze kleine gilletjes. En ze schreven briefjes en ze pakten steeds je potlood af. En in de pauze liepen ze achter je aan, giechelend en smiespelend, net zo lang tot je kwaad werd en achter hén aanging.
Dat soort achterlijke dingen, dat doet Kwetter dus niet. Ze is dan wel een meisje, maar ze is niet compleet achterlijk.
Dat laatste zeg ik trouwens niet omdat ik ook op haar ben.
Want dat ben ik niet.
Dus.
Dus niet, dus, okee? Okee?
Okeeee.
Ze zit heel vaak naar mij te staren. Soms gaat ze dan zelfs zuchten, op een manier die mijn vader 'smachtend' noemt. En als ze ons hele gezin knuffelt, probeert ze mij het langste vast te houden. Maar dat lukt lekker nooit, want ik ben niet van gisteren. Ik wriemel me d'r altijd wel uit. Of ik zie plotseling iets heel interessants, zogenaamd, waar ik meteen naar moet kijken zodat er niet geknuffeld kan worden. Jammer genoeg, maar niet heus.
Ook nu, nu ze mama weer eens gered had en ons hele gezin wilde knuffelen, bewaarde ze mij voor het laatst.
'Hee!' riep ik snel, 'wat hoor ik daar?'
'Neej,' riep Kwetter, 'is niks! Jij moet kuffelen!'
Maar ik hoefde niet te knuffelen. Want op dat moment was er inderdaad iets te horen. Een ontploffing. Iets harder dan de vorige keer, want we waren er al een klein beetje dichterbij, maar nog steeds erg zacht. Geen muizenpiepje meer; eerder de nies van een cavia.
Maar Kwetter herkende het geluid meteen.
'Boem?' vroeg ze.
Boem, knikte ik.
Ingespannen tuurde Kwetter naar mama.
'Is mama maakt boem?'
'Nee,' zuchtte mama. 'Was het maar waar.'
Kwetter speurde in het rond. 'Is wie doet boem?' vroeg ze achterdochtig.
'Dat gaan we nu uitzoeken,' zei ik ferm. 'Op pad!'
En we gingen. Dus aan de knuffel was ik ontsnapt; voorlopig dan.

Boegoe-Boegoe is één en al oerwoud. Zover je kan kijken, tot aan de rand. Bij de rand beginnen de bergen. Als je zou beklimmen, zou je Boegoe-Boegoe kunnen verlaten. Maar je kunt ze niet beklimmen. Daar zijn ze te steil voor.
Af en toe is er een avontuurlijke Boegoenees die het toch probeert; die wil weten hoe het er uitziet aan de achterkant. Als zo'n Boegoenees geluk heeft, komt-ie niet hoger dan een meter. Heel soms, niet meer dan drie keer in de herinnering van de oudste vrouwtjes, heeft er eentje pech. Die komt wél hoger dan een meter. Honderd meter, tweehonderd... maar dan komt er een punt waarop ook de beste klimmer (en Boegoenezen behoren tot de allerbeste klimmers te wereld) niet meer vooruit kan. En ook niet achteruit. Het enige wat je kunt doen is: blijven hangen waar je hangt. Aan je vingertoppen desnoods.
Zelfs een Boegoenees houdt dat niet heel lang vol. Die waaghalzen komen dus altijd weer naar beneden, en meestal sneller dan ze lief is.
Als je begrijpt wat ik bedoel.
Ik bedoel: splut!
Er is natuurlijk nog een andere grens, een saai geval en onduidelijk geval met moerassen en een rivier. Hele vage toestand: je kunt niet eens zien waar de rivier ophoudt en waar de moerassen beginnen. Je kunt trouwens ook niet zien waar de moerassen ophouden en Boegoe-Boegoe begint; de vloer van het oerwoud is meestal net zo nat en modderig als een moeras. Je kunt er bijna in zwemmen. Maar over die suffe moerasgrens hebben we het verder niet, want daar kwamen de explosies niet vandaan. Ze kwamen uit de bergen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 25 januari 2012

Goddelijke pech

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Mama glimlachte, zo tevreden als een spinnende poes. 'Jongens, jullie vader heeft alweer gelijk. Jullie hebben het gehoord: we zullen moeten gaan kijken. Moet er nog iemand plassen?'
'Doen we onderweg wel,' zeiden wij. Want dat is wel een voordeel, als je geen kleren aan hebt: je kunt plassen op elk moment. En ook op elke plek, want je blijft altijd in de boomtoppen en de hoogste lianen. Dus waar je de boel ook laat lopen, de enige die er last van heeft is de reuzenalligator diep onder je. En waarom zou je rekening houden met de gevoelens van een reuzenalligator?
Denk je soms dat hij rekening houdt met jouw gevoelens, als hij je te pakken krijgt?
We gingen op weg naar de rand van het oerwoud. We sprongen, slingerden en klauterden ons een weg van tak naar liaan, van liaan naar tak.
Dat klinkt misschien niet moeilijk. Het is ook niet moeilijk. Het is bijna onmogelijk. Vooral voor mijn ouders. Hoe ouder je bent, hoe moeilijker het is om nog nieuwe dingen te leren.
Na je veerstigste nog leren liaanzwieren? Vergeet het maar.
Mijn vader zwiert altijd veel te voorzichtig. Hij zet heel zachtjes af en laat de liaan pas los, als hij stevig op een tak staat. Maar soms, als de afstand te groot is, moet je springen. Anders zwier je weer terug, en dan hang je tussen twee bomen in. Dan kun je nergens meer heen, en dan moeten je kinderen je komen redden, hoofdschuddend en mompelend van 'domme papa toch'.
Mijn moeder deed het tegenovergestelde: zij was veel te overmoedig en probeerde voortdurend verder te springen dan ze eigenlijk kon. Dan hoorden we zwiep en oeps en krak en ja hoor, daar ging ze weer, tuimelend en buitelend. Recht naar beneden. Recht naar de alligators en, ook niet onbelangrijk, recht naar de grond. Haar handen graaiden in het lege.
Gelukkig bleef het lege niet lang leeg. Het oerwoud was een wirwar van takken en stengels en reusachtige bladeren. Mama viel zelden meer dan drie meter diep; dan werd haar val alweer gebroken door een of ander groeisel en ze begon aan de lange tocht omhoog. Een paar schrammetjes en blauwe plekken rijker, maar nooit ernstig gewond.
Maar deze keer – moet ik het nog zeggen? Is dat werkelijk nodig? Nou, vooruit dan: deze keer, de keer dat we op weg waren naar de ontploffingen, was er niks. Niks om op neer te komen, niks om je aan vast te grijpen... Gewoon niks. Niks tussen mijn neerstortende moeder en de alligators. Geen tak, geen stengel, geen luchtwortel. Niks. Een groot gat in het bladerdek, onverwacht en volkomen onwaarschijnlijk. Een godswonder, maar dan omgekeerd. Een duivelswonder. Of een goddelijke pech.
Hoe dan ook: mama was ten dode opgeschreven.
Niets of niemand kon haar nu nog redden.
Zwoesj!
'Hajlooo!'
Ik bedoel geloof ik: niets of niemand kon mamma nog redden, behalve Kwetter. Kwetter is een Boegoeneesje en ze is ongelooflijk sterk en snel en lenig. Dat zijn alle kinderen hier. Ze moeten wel, want als ze dat niet zijn krijgen de slangen hen te paken. Of de alligators. Of de Boegoenese Boomleeuw (een heel zeldzaam dier, maar wat mij betreft nog lang niet zeldzaam genoeg) Maar zelfs voor een Boegoeneesje is Kwetter aan de sterke kant. Ze heeft meer dan eens ons leven gered, en dat was haar nooit gelukt als ze ons niet, bijvoorbeeld, met één hand de lucht in kon zwieren.
Ook nu weer: mama viel spartelend en gillend naar beneden, en ze was al zo dicht bij de grond dat één alligator zijn bek hoopvol opensperde – wat heel dom was van die alligator, want mama weegt zestig kilo en ze had een behoorlijke vaart. Als ze in zijn bek terecht was gekomen, was hij waarschijnlijk tot aan zijn achterpoten opengespleten. Maar ze viel niet in zijn bek, want Kwetter kwam er nét op tijd aangezwierd. Ze had een hele lange, stevige slingerplant om haar linkerarm geslagen en met haar rechterhandje greep ze mama's enkel. Ze trok mama met een ruk omhoog; de alligator klapte zijn kaken dicht zonder iets ertussen, zó hard dat hij drie tanden brak.
'Hoera!' riep Gaby. 'Bravo, Kwetter!'
'Joewieieie!' riep Kwetter terug. Ze was niet sterk genoeg om mama terug naar boven te sjouwen, maar haar gevoel voor snelheid en balans waren voortreffelijk en door handig van tak naar tak te slingeren wist ze gebruik te maken van de snelheid van mama's val en die zelfs om te zetten voor een opwaartse beweging. Even later stonden ze naast papa, Gaby en mij op een tak en Kwetter begon ons hartstochtelijk te knuffelen.
Kwetter is een vriendin van... nou ja, officieel van Gaby, zou ik zeggen, want die twee zijn ongeveer even oud. Maar ze vindt papa net zo aardig als mijn zusje, en ze is nog doller op mama. Want mama laat dingen ontploffen, en dat vindt Kwetter machtig mooi.
Maar het allermeest houdt Kwetter van eh... tja... van mij.
Sterker nog: ze is op mij.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 23 januari 2012

De eerste regel van verstoppertje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

'Horen jullie dat?' vroeg mijn moeder dromerig. 'Het is geen pure TNT, er zit een beetje Kaliumnitraat doorheen. Of Natriumnitraat, dat kan ik niet precies horen. Daarvoor is het te ver weg. Ach ja, Kaliumnitraat en Natriumnitraat, de ondeugende tweeling...'
Haar ogen waren een beetje vochtig. Alsof er elk moment tranen uit konden komen.
Daar kan mijn vader niet goed tegen.
'Niet huilen, liefje,' zei hij zenuwachtig. 'Eh... weet je wat? Maak maar lekker een lading springstof, dan gaan we straks een paar alligators opblazen.'
'Doe niet zo belachelijk,' bitste mijn moeder. Er liepen nu echt een paar tranen over haar wangen. 'Ik wil helemaal geen alligators opblazen. Levende wezens opblazen, dat vind ik zó iets ordinairs! Dat weet je toch? Gebouwen, díe wil ik opblazen. Bankgebouwen, waar boze plannen worden uitgebroed, en boerderijen waar ze dieren mishandelen en, nou ja, je weet wel. Gebouwen van slechteriken. Maar die zijn hier niet. Geen gebouwen en geen slechteriken en al helemaal geen gebouwen van slechteriken, en ik, en ik, en ik.... ik voel me zo nutteloo-hoo-hoos!' Ze zat waarempel voluit te snikken.
'Toe nou, mama,' zei Gaby. 'Zullen we straks even gaan kijken? Naar de ontploffingen?'
'Geen sprake van,' zei mijn vader. 'Zodra we een stap buiten het bos zetten, zijn we ten dode opgeschreven.'
Maar mijn moeder lachte door haar tranen heen en zei: 'Dat is een lief idee, meisje. Dat wil ik wel.'
'Daar komt niks van in,' zei mijn vader streng. 'Zijn jullie vergeten wat we hier komen doen? We zijn ons hier aan het verstoppen, jongens! En wat is regel 1 bij het verstoppertje spelen?'
'Wie 'm is, moet tot tien tellen,' zei ik. 'Hoezo?'
'De eerste regel,' zuchtte mijn vader, 'is dat je moet zorgen dat ze je niet zien.'
Gaby schudde haar hoofd. 'Michael heeft gelijk, hoor. Eerst moet de zoeker tot tien tellen. Want als hij pas tot tien telt als jij je al verstopt hebt, dan heeft hij toch al lang gezien waar je heen gaat?'
'Daar gaat het niet om!' riep mijn vader getergd. 'Niemand mag weten dat we hier zitten, dáár gaat het om! Of willen jullie soms eindigen als mjamburger?'
'Je hebt helemaal gelijk, lieve schat,' zei mijn moeder. Gaby en ik leunden tevreden achterover – mama zegt zoiets alleen maar, als ze meteen daarna gaat uitleggen dat papa helemaal ongelijk heeft.
En inderdaad.
'We moeten zorgen dat ze ons niet zien. Aan de andere kant: hoe lang zijn we nog veilig in Boegoe-Boegoe, als er mensen met dynamiet naar ons op weg zijn?'
'Nou nou nou nou,' deed mijn vader, 'naar ons op weg, naar ons op weg... dat is nog maar de vraag. We weten niet eens wie die ontploffingen gemaakt heeft.'
'Dat weten we inderdaad niet, lieverd,' glimlachte mijn moeder. 'Daarom is het van het allergrootste belang dat we even gaan kijken. Gewoon, even kijken wie eraan komt en wat-ie komt doen. Met z'n dynamiet. Misschien is er niks aan de hand. Maar stel nou dat er wel iets aan de hand is – zou het dan niet heel erg prettig zijn als wij dat zo snel mogelijk aan de weet kwamen?
Mijn vader slaakte een diepe zucht. Met een wrang gezicht zei hij: 'Ja, dat zou inderdaad het beste zijn. Laten we maar gaan kijken.'



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

zaterdag 21 januari 2012

De witte jas die mama niet aan had

BEGIN / VOLGENDE



'Maar het is echt waar,' riep ik.
'Dat klopt hoor,' zei Gaby. Want zij had het ook gehoord.
'Ik heb niks gemerkt van een ontploffing,' zei mama. 'Jij wel, schat?'
Mijn vader schudde van nee.
'Maar het was een hele zachte ontploffing,' hielden wij vol.
'Lieve schatten,' zei mama beheerst, 'er zijn weinig mensen die zoveel over ontploffingen weten als ik. Jullie moeten me dus maar geloven als ik zeg, dat zachte ontploffingen niet bestaan. Een ontploffing gaat altijd samen met een harde knal. Daar is ook een hele interessante wetenschappelijke reden voor. Het is namelijk de zeer snelle toename in gasvolume, die...'
'En als het nou eens,' onderbrak ik haar, 'een ontploffing heel ver weg was. Eentje die heel hard ging, maar die je hier maar zachtjes hoort? Net als een heel ver onweer?'
Mama was even stil.
'Dat zou natuurlijk kunnen,' gaf ze zuinigjes toe.
Op dat moment klonk er een tweede knal. Even zacht als de eerste.
'Krijg nou wat,' zei mijn moeder verbijsterd. 'Het is een ontploffing. Met TNT, dat wed ik om tien kokosnoten. De knal van TNT herken ik uit duizenden. Het heeft altijd iets weemoedigs, vind ik. Droevig en toch boosaardig – als een snik van de duivel...'
Gaby en ik keken elkaar aan. Snik van de duivel? Wat was dat voor dichterlijk gepraat?
Mijn moeder is heel slim, en ze is, nou ja, mijn moeder en zo – dat wil zeggen: ze heeft genoeg goede eigenschappen (die heeft ze aan mij doorgegeven) en ook een heleboel stomme (die zijn naar Gaby gegaan, en een paar heeft ze helemaal voor zichzelf gehouden). Maar wat ze ook allemaal doet en kan en is: dromerig of dichterlijk is ze niet.
Ze is een wetenschapper. Een echte, met een witte jas. Die had ze nu niet aan, natuurlijk, want in Boegoe-Boegoe draagt niemand kleren dus wij ook niet.
Dat was trouwens ook een probleem bij het ontbijt. Ik bedoel: meisjes zien er een beetje mal uit zonder kleren – een beetje incompleet, als je begrijpt wat ik bedoel - maar grote mensen zijn ronduit walgelijk. Allemaal haren en kwabben op gekke, onsmakelijke plekken. Als je daarnaar moet kijken tijdens het eten – en zeker tijdens het eten op z'n Boegoe-Boegoes – nou, dan moet je wel heel erge honger hebben wil je nog een hap door je keel krijgen.
Maar daar gaat het nu niet over. Het gaat nu over de witte, wetenschappelijke jas van mijn moeder. Die paste precies bij haar koele verstand. En of ze die jas nu aan had of niet, ze was er de dame niet naar om een ontploffing te omschrijven als een 'snik van de duivel'. Een ontploffing is een ontploffing, en niks anders. Als je ooit een kerel ziet met bokkenpoten en een pijlstaart, die staat te huilen, dan is dát het geschikte moment om te praten over een 'snik van de duivel'.
Vond mijn moeder. Normaal gesproken.
Mijn vader fronste bezorgd zijn wenkbrauwen. 'Liefje,' vroeg hij voorzichtig, 'gaat het wel helemaal goed met je?'
'Ach, jawel' zuchtte ze, 'maar ik mis het allemaal wel een beetje.'
'Wat? De wetenschap?'
Weer een zucht. 'Dat ook, ja. Dat ook. Maar het opblazen, de grote donderende vuurbal waarmee de gestolen rijkdom van een of andere slechterik de lucht invliegt – dat had toch ook wel iets heel moois...'
Er was weer een zachte knal.

BEGIN / VOLGENDE

donderdag 19 januari 2012

Ontbijten op z'n Boegoe-Boegoes

Het begon zoals dat soort dingen altijd begint: met een knal. Geen harde knal dit keer, maar een muizenpiep van een ontploffinkje. Je kon het bijna niet horen tussen de geluidjes van het oerwoud: de ritseltjes en trippeltjes, de zoempjes en piepjes, het geruis van bladeren en het plik-plok-pluk van druppeltjes. En al helemaal niet tussen de rotherrie van het oerwoud: het gefluit, gebrul, gegil, gekrijs en gejank van van alle smerige en gevaarlijke beesten die ons hier het leven zuur maakten.
We zaten net te ontbijten, bovenin een boom midden in het oerwoud. We zaten op de bovenste tak, want het had net geregend en dan zitten de lagere takken vol Sissipi-slangen. Die zijn enorm groot en ongelooflijk giftig. De meest dodelijke dieren ter wereld, afgezien van de Boegoenese Reuzenalligator.
Altijd als het geregend heeft kruipen die afschuwelijk gevaarlijke Sissipi's onze boom in. Omdat de grond dan krioelt van de Boegoenese Reuzenalligators.
Dus bij alle oerwoudgeluidjes kwamen ook nog het gesis van de slangen en het lugubere kakengeklapper van de alligators.
'Wat was dat?' vroeg ik.
'Wat was wat?' vroeg mama.
'Ik hoorde een ontploffing,' zei ik.
'Daar trap ik niet in,' zei mama. Ze dacht dat het een smoesje was en heel eerlijk gezegd: dat was niet zo'n vreemde gedachte. Ik verzon wel vaker smoesjes als we aan het ontbijt zaten. Want ontbijten in Boegoe-Boegoe, dat doe je echt niet voor de lol.
Dat moet ik even uitleggen.
Wij zijn een heel gewoon Nederlands gezin: mijn zus Gaby, mama, papa en ik. Maar we wonen niet meer in Nederland; we zijn gevlucht omdat we achterna gezeten worden door een bende schurken. Schurken zoals meneer Dogger, de gierige bank-directeur, Snoet de Kinderdief en meneer Cockel, de steenrijke, oppermachtige oliebaas. Ze hebben nog een heleboel vrienden, die drie – teveel om op te noemen. Stuk voor stuk gewetenloze boeven.
Als je wilt weten hoe erg ze zijn: ze ontvoeren onschuldige kinderen en malen ze door de gehaktmolen, om ze te verkopen als Mjamburgers. Zo erg dus.
Ze hebben het ook met ons geprobeerd. Wij zijn misschien niet echt onschuldige kinderen, want we hebben honderd en vierenzestig van hun bankgebouwen, benzinestations, mjamburgerfabrieken enzovoorts opgeblazen. Maar of je nou een 100% onschuldig kind in handen hebt, of een 99%-onschuldig-en-1%gebouwen-opblazend-terroristenkind – je mag nooit kinderen door de mjamburgers doen.
En trouwens, wij hebben dan wel een paar van hun spulletjes opgeblazen maar zij waren, zeg maar, een soort van begonnen.
En nu zaten ze achter ons aan.
Daarom waren we gevlucht naar de binnenlanden van Boegoe-Boegoe.
Daar waren we veilig, want Boegoe-Boegoe ligt zó ver van de beschaafde wereld af dat er geen schurken komen.
Dat is fijn.
Maar het is er ook zó onbeschaafd dat ze er heel erg walgelijke tafelmanieren hebben.
Dat is minder fijn. Want met 'walgelijk' bedoel ik niet dat ze een beetje slurpen (hoewel ze wel slurpen).
Ik bedoel ook niet dat ze met hun handen eten (hoewel ze zeker geen bestek gebruiken).
Ik bedoel dat ze het eten in elkaars mond spugen.
Ik zei toch dat het walgelijk was?
Helaas dacht mijn moeder daar anders over.
Zij vindt dat je je altijd helemaal moet aanpassen aan de mensen waar je te gast bent. Kwestie van beleefdheid, vindt ze.
Dus wij ontbeten op z'n Boegoe-Boegoes.
Mijn moeder deed alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Mijn vader doet altijd wat mijn moeder zegt, dus daar hadden we niks aan. Mijn zusje is eraan gewend geraakt. 'Op een gegeven moment weet je niet beter meer,' zegt zij. 'Dan krijgt het wel iets gezelligs, zelfs.'
Waaraan je maar weer ziet dat alle meisjes in wezen krankzinnig zijn.
Ik bedoel: gezéllig? Goor zal ze bedoelen!
Daarom verzin ik af en toe een smoesje om snel van tafel te mogen. Bij wijze van spreken dan, want er zijn geen tafels in Boegoe-Boegoe. Daar zijn ze hier niet beschaafd genoeg voor. Trouwens, iedereen hier woont in de boomtoppen en daar heb je niks aan een tafel want die valt meteen naar beneden. Dus.
In ieder geval, tafel of geen tafel, ik hield niet van ontbijten.
Vandaar dat mama twijfelde aan mijn ontploffing.


VOLGENDE