Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

dinsdag 31 december 2013

De verkeerde glimlach

VOLGENDE


Het begon weer eens met een knal, maar dit keer was het geen echte knal. Het was een nepknal, een computerspelletjes-knal, want ik was dus een computerspelletje aan het doen. Militair Moordcommando III, ik weet niet of je dat kent maar het is best een goed spel. Alleen: je gaat nogal vaak dood, omdat er zoveel bloed in het rond spat dat je bijna niks meer ziet. Je ziet bijvoorbeeld je vijanden niet aankomen.
Dus... ja...
Op een grote computer gaat het nog wel, maar het schermpje van een mobiele telefoon is er eigenlijk net iets te klein voor.
En ik speelde het op mijn mobiele telefoon, want ik mag van mama niet meer op de grote computer. Om een of andere reden.
Ik lag op de bank in de huiskamer te spelen en dat was dom, want mama zat vlak naast mij een boek te lezen en toen ze de knal hoorde keek ze me aan en vroeg: 'Wat is dat?'
'Oh, niks,' zei ik zo achteloos als ik maar kon. 'Gewoon, een spelletje.'
'Gewoon een spelletje?' vroeg ze. 'Dat is raar. Want het geluid dat ik net hoorde, klonk niet als een gewoon computerspelletje. Het klonk als een ontploffing. Van semtex, als ik me niet vergis.'
Mama weet nogal veel van springstoffen, en ze kan aan het geluid van een ontploffing horen door welk chemisch spulletje die veroorzaakt is.
Ik schudde mijn hoofd. 'Volgens het verhaaltje is het RDX, geloof ik.'
'Onzin,' zei mama geërgerd. 'Dit was veel te schel voor RDX.'
'Mama,' zuchtte ik, 'het is maar een computerspelletje, okee? Op een mobiele telefoon? Wat dacht je, dat telefoontjes tegenwoordig zulk goed geluid hadden dat je het verschil kunt horen tussen...'
'Dat weet ik wel,' kapte mama mijn protest af. 'Maar de makers van zo'n spelletje weten dat allemaal óók. Er is geen enkele reden voor hen om niet eventjes uit te rekenen hoe anders het geluid zal klinken op een mobieltje, en dan het geluid aan te passen de andere kant op, zodat het er tóch goed uit komt. Daar is een wetenschappelijk truukje voor, namelijk. Geluid, moet je weten...'
Okee. Hier had ik dus geen zin in. De ellenlange wetenschappelijke verhalen van mama zijn precies, maar dan ook precies het tegenovergestelde van Militair Moordcommando III: ze zijn wel echt waar en helemaal niet spannend.
'Wordt het niet tijd dat jij weer eens wat opblaast?' vroeg ik. Mama is namelijk pas echt gelukkig als ze dingen in de lucht laat vliegen.
Dingen, ja – nooit mensen. Dat vindt ze niet beleefd, mensen opblazen. Het hóórt niet, zegt ze.
'Iets opblazen?' vroeg ze met een glimlach.
Het was niet het soort glimlach waar ik op gehoopt had. Ik, had namelijk de och-jongen-toch-wat-lief-dat-je-daaraan-denkt glimlach willen hebben. En ik kreeg, in plaats daarvan de zozo-mijn-knulletje-denkt-dat-ie-slim-is glimlach.
'Dat zou jij wel willen, he, dat ik nu als een kip zonder kop aan de slag ging om dingen op te blazen? Dan kan ik lekker ongestoord mijn spelletje doen, dat denk jij, he? Nou, die vlieger gaat niet op, jongeman. Geef mij je telefoon maar eens, dan zullen we dat spelletje eens van dichtbij gaan bekijken.'
Met tegenzin gaf ik haar mijn mobiel.
'Wat is dat hele grote rode ding in het midden van het scherm?'
'Dat is zeg maar een soort van... nou... ja... het is bloed, eigenlijk.'
'Aha,' zei mama koeltjes. 'Dus mijn zoontje speelt extreem bloederige spelletjes? Heb ik dat goed begrepen? Is mijn zoontje misschien vergeten wat we daarover hebben afgesproken?'


VOLGENDE

vrijdag 27 december 2013

Mondje dicht tegen mama

BEGIN / VORIGE


'Hoe komen jullie in de Tsaar Peter?' vroeg ik. 'Zaten jullie daar de hele tijd al?'
'Nee, natuurlijk niet,' zei Michael terwijl hij uit het luikje klom. 'Pak mijn hand maar, Kwetter, dan help ik je overstappen.'
Die hand was nergens voor nodig: Kwetter had moeiteloos met een driedubbele salto vanaf de container recht in het luik van de onderzeeër kunnen duiken. Maar ze pakte de hand van mijn broer en deed of ze heel veel moeite had met overstappen, zodat ze hem zo lang mogelijk kon vasthouden. Daarna zei ze vrolijk: 'jij hebt mij gered! Nu gaat wij kuffelen!' Maar Michael had het, helaas helaas, te druk om te kuffelen. Want mama en ik hadden wel echt een helpende hand nodig bij het overstappen.
Ondertussen vertelde hij: 'We hebben, nadat we jullie kwijtraakten, dagenlang de zee afgezocht. Maar ja, die is dus vrij groot. De oude visserman wilde steeds teruggaan naar het vasteland, want wat konden wij nou beginnen zonder mama? Mama is de Donderkat, tenslotte, en papa en ik zijn maar een paar nutteloze aanhangsels. Vond dat vissertje dan, he? Maar toen we verstrikt raakten in de netten van de Engel, en ik ons bevrijdde met een paar goed gemikte bommen die papa bij zich had...'
'Die waren dus niet voor jou bedoeld,' zei mama scherp. 'Ik heb nog zo tegen Eduard gezegd: alleen in noodgevallen, en laat Michael niet...'
'Michael, wat hadden we nou afgesproken?' klonk het teleurgesteld uit het ruim. 'Mondje dicht tegen mama, had ik gezegd!'
'Ehhhhhh, nou ja,' ging Michael haastig verder, 'die oude visser was in ieder geval overtuigd. We bleven maar zoeken. Op het laatst geloofde ik niet meer dat we jullie ooit nog terug zouden vinden, maar papa zei: wacht maar af. Ik zei: wachten? Waarop? En toen een paar dagen later de hele hemel in vuur en vlam stond, en we de verschrikkelijkste knal hoorden die ik ooit heb gehoord, zei papa tevreden: dáár wachtte ik op. We voeren naar de plek waar de klap vandaan was gekomen. Knap stuurwerk van die ouwe visser, trouwens. Het eerste wat we vonden was de Tsaar Peter. Daarna was het een makkie. Gewoon een kwestie van op de sonar kijken. Of nou ja, makkie – het duurde natuurlijk wel even voordat we de handleiding van de sonar gelezen hadden. Eigenlijk zijn we daar de hele nacht mee bezig geweest. Maar daarna was het een makkie.'
Kwetter stak haar neus in de lucht en snoof.
'Wat ruikt ik?' vroeg ze opgetogen.
Ik snoof ook. Ik rook alleen maar de zee.
Kwetter schudde haar hoofd. 'Ik ruikt...'
'Wie wil er een pannenkoek?' riep papa vanuit het ruim.
En toen maakte Kwetter toch nog die driedubbele-salto-snoekduik door het luikje de boot in.


BEGIN / VORIGE

woensdag 25 december 2013

Een verschrikkelijk ongeluk

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We zeiden niets meer.
De nacht was gevallen. Er was geen maan te zien, maar er waren wel sterren dus helemaal pikdonker was het niet.
Ik had het verschrikkelijk koud. De nacht was wel warm, maar mijn kleren waren nat en dat voelt altijd koud.
Daar is ongetwijfeld een wetenschappelijke reden voor, maar ik had geen zin om ernaar te vragen.
'Kom 's tegen mij aan zitten meiden,' zei mama. 'Dan blijven we nog een beetje warm. Je had het misschien al gemerkt, maar het water in onze kleren verdampt, en dat onttrekt warmte aan onze...'
'Mama,' zei ik terwijl ik naar haar toe kroop en met tegen haar aan nestelde, 'houd je mond. Of ik ga gillen.'
Kwetter kroop ook zo dicht mogelijk tegen ons aan, en daarna hadden we het alledrie iets minder koud.
Bovendien hield mama ons stevig vast, zodat er geen gevaar was dat we overboord zouden vallen.
Het is vreemd hoe je gedachten zich soms aan de omstandigheden aanpassen: Ik rilde van de kou, en ik zat op een wiebelige ijzeren bak midden op de onmetelijke oceaan, maar toen mama mij vastpakte voelde ik mij meteen een beetje veilig en warm.
En ik was zo moe dat ik – het klinkt misschien ongelooflijk in zulke omstandigheden – onmiddellijk in slaap viel.
Ik werd pas weer wakker toen de zon al weer aan de hemel stond. Mama schudde mij en Kwetter zachtjes heen en weer.
'Meiden,' fluisterde ze, 'ik heb niet geslapen, want dan zouden we alledrie in de diepte gekieperd zijn. Ik ben dus wakker gebleven. Als je heel lang niet slaapt, ga je wel eens dingen zien die er niet zijn. Wetenschappelijk feit. Ik heb daar vannacht ook last van gehad. Ik zag allemaal dolfijnen en zo.'
'Misschien waren die wel echt,' mompelde ik. 'Misschien kwamen ze ons redden.'
'Nee, want ze waren knaloranje en ze hadden strooien hoedjes op. Dus ik wil graag even jullie mening horen: is dat echt een gele duikboot, die daar op ons af komt gedobberd?'
Ik was meteen klaarwakker.
Kwetter ook, zo te horen. 'Nee joh! Dat bent de Tsaar Peter wel, maar hij dobbert niet. Dobberen gaat zo van hoeps en woeps, heen en weer, en nu eens die kant op en dan weer die andere kant. Maar de Tsaar komt recht op ons af gevaren!'
En zo was het ook.
Het luikje bovenin ging open en daar verscheen het hoofd van Michael.
'Ze leven nog!' riep hij naar beneden. 'Ik krijg drie maanden extra zakgeld van je!' Grijnzend keek hij ons aan. 'Papa en ik hadden gewed,' legde hij uit. 'Papa was zo verschrikkelijk bezorgd, dat hij op het laatst alleen nog maar kon denken aan alle verschrikkelijke ongelukken die jullie overkomen konden zijn. Maar ik zei “Hallo, pap, denk even na, mama is zelf een verschrikkelijk ongeluk. En ze overkomt alleen andere mensen, nooit Gaby of Kwetter. Dus... Ja...'
'Jij bedoelt misschien: Oh lieve Kwetter, wat fijn dat ik jou ziet, ik bent zo ongerust geweest, en dat soort dingen?' vroeg Kwetter op vinnige toon.
'Oh, eh, jjjja, dat bedoel wel zo ongeveer,' zei Michael voorzichtig.
Kwetter is eigenlijk altijd lief en vrolijk. Als ze nijdig gaat doen, dan moet je héél erg oppassen. Vermoeden wij.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 23 december 2013

Dolfijnen zijn geen smurfen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Dus... we kunnen er niet in?' vroeg ik. Ik had opeens zo'n raar gevoel in mijn buik. Zo'n gevoel dat je krijgt als je, bijvoorbeeld, de hele middag hebt zitten leren voor een proefwerk over de geschiedenis van de Romeinen, en als je de volgende dag op school komt merk je opeens dat het proefwerk gaat over de riddertijd.
Alles voor niets geweest, en het is te laat om er nog iets aan te veranderen.
Jammer, volgende keer beter!
Alleen zou er nu geen volgende keer zijn: we dreven moederziel alleen op de lege zee. De matrozen van de Engel waren al lang vertrokken, in hun reddingboten, en Dogger was ver weg in zijn helikopter. Wat eigenlijk maar goed was ook, want die mensen zouden ons zeker niet redden. Ze zouden ons waarschijnlijk uitlachen, van een afstandje. En Dogger zou met veel genoegen toekijken hoe we langzaam doodgingen van honger en dorst.
Het begon donker te worden. Het glimpsje geel was nauwelijks meer te zien.
'Daar zwemt wij heen!' riep Kwetter. 'Dat kunt wij best! Joewieie!' en ze plonsde in zee. Enthousiast begon ze te zwemmen. 'Komt jullie nog?' riep ze over haar schouder. 'Wie het laatst bij de boot bent, bent een bankdirecteur!' en plonzend en spetterend zwom ze nog een paar slagen. Daarna riep ze: 'Welke kant bent het op? Ik ziet 'm niet meer, want er zit allemaal golfjes in de weg.'
Ach ja: als je op een container staat, zie je meer dan wanneer je in het water ligt.
'Kom maar terug, Kwetter,' zei mama. 'Dit heeft geen zin. We kunnen beter op onze container blijven zitten. Dan gaan we dood van de dorst, en dat is minder akelig dan verdrinken.'
'Nou jaaa!' riep Kwetter verontwaardigd terwijl ze terug in onze richting kwam. 'We bent nog niet dood, hoor! Er kunt nog van alles gebeuren.'
'Zoals?' vroeg ik, terwijl ik haar terug aan boord hees.
'Misschien komt er lieve dolfijijijnen!' riep ze blij. 'Dolfijnen is lief! Dolfijnen redt mensen, dat weet iedereen, dat doet zij de hele dag, voortdurend is zij op zoek naar mensen om te redden, en anders gaat zij met gehandicapte kinderen spelen en die wordt dan beter. Dus.'
'Gaby,' zei mama streng, 'heb jij de televisie een keer aan laten staan? Wat Kwetter zegt is zúlke flauwekul, dat kun je zelf niet verzinnen. Dat moet ze van de televisie hebben. Ik heb het je zó vaak gezegd. Alleen leerzame programma's die ik heb aangekruist. En tekenfilmpjes, natuurlijk. Tekenfilmpjes kunnen geen kwaad. Niemand gaat in smurfen geloven, als hij een tekenfilm over smurfen ziet. Omdat je weet dat het nep is. Maar onzin over dolfijnen, daar kunnen mensen zomaar in trappen. Dat is gevaarlijk. Dat heeft invloed op de resultaten. Snap je?'
'Nou ja,' protesteerde ik. 'Dolfijnen zijn heel slim hoor. Misschien snappen ze wel dat wij de grote gemene vissersboot hebben stukgemaakt. En komen ze ons redden als bedankje.'
Mama schudde haar hoofd. 'Het is erger dan ik dacht. Hoe zouden die beesten moeten weten, wat er aan boord van de Engel gebeurd is? Denk je soms dat ze helderziend zijn, of zo? Bovendien is er, kilometers in de omtrek, geen levend zeebeest meer over als de Engel de Doods voorbij is gekomen. Dus...'
'Hou op!' gilde ik. 'Laat ons nou lekker onzin denken over dolfijnen! Wij willen graag geloven dat we nog niet dood gaan, is dat nou zo erg? Morgen zijn we dood van de dorst – wat maakt het dan uit, wat we in onze laatste uren gedacht hebben?'
Mama leek een beetje te schrikken van mijn kwade geschreeuw. 'Nou ja,' mompelde ze, 'je kunt toch ook hopen op iets wat kán? Een toevallig visserbootje – daar is toch niks mis mee? Ook al is de kans ongeveer nul procent?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 20 december 2013

Onmiskenbaar de Tsaar

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ik vraag me af,' antwoordde mama, 'wat er met de Tsaar Peter gebeurd is. Hij is van overboord gegooid, neem ik aan, want hij lag niet meer bij de Gevonden Voorwerpen. Maar nu zie ik hem nergens. Meegesleurd door het zinkende schip, denk ik. Als hij niet te erg beschadigd is, zou hij vanzelf weer boven moeten komen.'
'Waarom?' vroeg Kwetter. 'Het bent toch een duikboot? Duikboten komt toch niet boven? Daar bent ze speciaal voor gemaakt!'
Daar had ze gelijk in, dat wel. Maar de laatste keer dat we ons trouwe schip gezien hadden, stond-ie op 'drijven'. Dus dat zou-die nu ook moeten doen. Behalve als de zeelui van de Engel daar iets aan veranderd hadden. Of als ze, bijvoorbeeld, de duikboot binnen gegaan waren – en daarna het luik open hadden gelaten.
Al met al was er maar een kleine kans dat de Tsaar weer boven zou komen.
We speurden de zee af, knijpend met onze ogen tegen het zonlicht dat op elk golfje en rimpeltje weerkaast werd.
Ntuurlijk was ik degene die hem 't eerst zag. Een glimpsje geel, ver weg tussen de golven.
'Ja! Daar!' juichte ik. Het duurde even voordat we het zeker wisten, maar het was onmiskenbaar de Tsaar.
Mama keek moeilijk. 'Da's een heel eind zwemmen.'
'Dat kan wel wezen,' zei ik, 'maar we kunnen moeilijk hier op deze container blijven zitten.'
'Jij wilt liever op de Tsaar Peter zitten, begrijp ik?'
'Nee joh! Wij wilt in de Tsaar zitten, en dat jij warme chocolademelk voor ons maakt, en dat wij onder de warme douche kunt om het zoute water af te spoelen.'
'En dan warme droge kleren aan,' droomde ik mee.
Kwetter haalde haar schouders op. Warme droge kleren, daar wordt zij niet blij van. Zij loopt liever in haar blote niksie. Maar dan wel graag een warm, droog niksie – dat dan weer wel.
'Of nog beter een warme droge pyjama,' mijmerde ik. 'En dan mijn zachte bedje.'
'Klinkt fantastisch, allemaal,' zei mama. 'Maar ik zie het nog niet zo één twee drie gebeuren. Soms gaan dingen niet zoals je wilt. Mijn handtas, bijvoorbeeld, weet je wel? Die blauwe? Die heb ik voortdurend met me meegesleept, de afgelopen dagen. In de zeilboot, in de netten van de Engel, in de vleeshakker, in de duistere ruimen van het schip, in de hut van de kapitein... zelfs toen ik de superbom probeerde uit te schakelen, had ik hem de hele tijd vlak bij me. Toen ik door het luik van kapitein Leeghwater viel? Ik had mijn tas klemvast, hoor. Maar op het allerlaatste moment, toen de bom ontplofte en alles door elkaar gegooid werd – toen ben ik hem tóch nog kwijtgeraakt.'
'Nou en?' geeuwde Kwetter. 'Er zitte toch niks belangrijks in? Alleen maar geld, toch?'
'Geld,' knikte mijn moeder. 'En de sleutels van de duikboot.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 18 december 2013

Ik wíl daar helemaal niet aan wennen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Leeg.
De zee was leeg. Van het schip zo groot als een stad was niks meer te zien.
'Verhip,' zei mama. 'Zo snel kan een schip toch niet zinken? Of zou er...?' Ze verzonk in wetenschappelijk gepeins en begon te mompelen over vacuüm en onderdruk en allerlei andere woorden die ik nooit eerder gehoord had.
Kwetter en ik luisterden niet naar haar. Wij dachten aan andere dingen.
'Gaby,' zei Kwetter ferm, 'ik zegt het niet graag, maar wij heeft een probleempje. Dat bent helemaal niet erg hoor, mama lost dat gewoon op, maar totdat mama het opgelost hebt blijft het een probleempje.'
Ik knikte. Ik had het probleempje ook al opgemerkt.
Niet alleen de Engel des Doods was weg. Ook de vlakte van dobberende containers, die eromheen had gedreven, was verdwenen. In de meeste ervan waren waarschijnlijk gaten geslagen, door de ontploffing. Gaten waardoor het beetje lucht, dat de boel nog drijvende had gehouden, had kunnen ontsnappen.
Hier en daar zag je nog een stalen hoekje boven het water uit steken, maar die hoekjes werden snel kleiner en één voor één verzonken ze onder de golven.
Dat was op zich nog geen probleem.
Dat er ook een gat zat in onze container, waardoor ook die snel begon te zinken, dat was wel een probleem.
Wij hielden ons vast aan het laatste hoekje dat nog boven het water uit stak.
'Meiden,' zei mama afwezig, 'we moeten snel deze container loslaten en er een meter of tien vandaan zwemmen. Als-ie zo meteen onder water verdwijnt, zal de onderdruk...'
Ik bleef niet wachten om te horen wat de onderdruk zou doen.
Ik zette het op een zwemmen. Kwetter en mama volgden mijn voorbeeld.
Van een veilige afstand zagen we onze trouwe container ten onder gaan.
'En nou?' vroeg Kwetter.
'Nou houden we ons vast aan een andere container. We moeten proberen er op te klimmen, want als we in het water blijven liggen zal de temperatuur-differentiaal...' Ze begon van alles uit te leggen over de temperatuurdifferentiaal en de gevolgen daarvan voor het cardio-vasculair systeem, maar Kwetter onderbrak haar: 'Mama. Er bent geen andere container om op te klimmen. Ze bent allemaal gezinkt.'
'Oh,' zei mama, 'die komen wel terug, hoor. Niet allemaal, maar een paar waarschijnlijk wel. Ze zijn naar de diepte gesleurd door de kolkingen rondom het zinkende schip, maar als er nog lucht in zit komen ze vanzelf weer bovendrijven. De vraag is alleen...'
Op dat moment dook er een container het water uit. Vlak naast ons.
'Hier heb ik dus een hekel aan,' merkte ik op. 'Dat mama altijd gelijk heeft, daar heb ik mee leren leven. Dat is zelfs wel handig, op een bepaalde manier. Maar dat het altijd op déze manier gaat, daar kan ik niet aan wennen. Daar wil ik ook helemaal niet aan wennen. Ik wil gewoon dat het ophoudt.'
'Oh ja?' vroeg Kwetter verbaasd.
We klommen de container op. Die was nat en koud, net als wij, maar de zon scheen en we warmden langzaam maar zeker op.
'Wat was nou de vraag?' vroeg ik na een tijdje.
'Welke vraag?' vroeg mama.
'Nou, je zei: de vraag is alleen..., en toen werd je onderbroken door een opduikende container.'
'Ik weet het niet meer. Het zal wel niet belangrijk geweest zijn. Ik vraag me wel iets af, natuurlijk, want wetenschappers vragen zich altijd van alles af. Tenminste, als ze het niet te druk hebben met zichzelf op de schouders kloppen omdat ze alweer gelijk hebben gehad.'
'Zeg het maar,' zuchtte ik. 'Wat is de vraag?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 16 december 2013

Natte paardenbloempluisjes van staal

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Gelukkig zag Kwetter zelf wat er aan de hand was. Ze liep terug naar de achterkant van de container, zodat die omlaag zakte en ik makkelijk over kon stappen. Zo deed we het bij de laatste paar containers steeds weer: zij sprong op een nieuwe container en bleef even staan, zodat ik zonder moeite kon overstappen, en dan renden we samen naar de volgende. Zo schoot het lekker op, en oen we bij mama's container kwamen riep ze: 'Acht seconden! Duiken!' Want er kwamen geen containers meer, er kwam alleen nog maar zee, en we doken in het water en hielden ons vast aan de stalen randen van de ijzeren bak en mama zei: 'Twee sec...' en toen ontplofte de boel.
Het was inderdaad de grootste bom die mama ooit gemaakt had.
De knal was krankzinnig; het klonk alsof alle zeven miljard mensen van de wereld tegelijkertijd zo hard mogelijk boem riepen. Nee, alsof alle zeven miljard mensen tegelijkertijd een stuk vuurwerk afstaken. En dan bedoel ik geen sterretje. Dan bedoel ik de klappers die Michael twee jaar eerder, met Oude en Nieuw, gekocht had van een grote jongen. De klappers waar papa en mama niks van mochten weten. En de politie ook niet. Die hele harde knalklappers, zo hard dat ze verboden waren, die bedoel ik.
Maar dan zeven miljard keer.
Het was een hele harde knal, wil ik maar zeggen. Als mama niet onze hoofden onder water had geduwd, zodat het water het geluid een beetje kon dempen, dan waren we ongetwijfeld voor de rest van ons leven doof geweest.
De lichtflits kwam iets later dan de klap, omdat de bom in het ruim was afgegaan en de ontploffing eerst de stalen wanden van het schip open moest scheuren om naar buiten te kunnen. Dat openscheuren ging moeiteloos, maar het duurde toch even een paar seconden voordat de het licht van de klap, zo helder als een tweede zon, naar buiten kon.
We hielden onze ogen stijf dicht, natuurlijk, maar de flits kwam gewoon door onze oogleden heen.
Daarna werd het spannend.
De Engel des Doods was een groot schip, gebouwd uit het sterkste ijzer, maar ze werd in stukken gerukt alsof ze van nat krantenpapier gemaakt was. Die stukken werden door de lucht geblazen als de pluisjes van een paardenbloem, om vervolgens op ons neer te storten als een hagel van gloeiend staal.
Eh... nat krantenpapier, paardenbloem-pluisjes, hagel van staal... Dit klinkt misschien een beetje warrig?
Dat komt dan waarschijnlijk omdat de menselijke taal eigenlijk geen woorden heeft voor de GROTE GIGANTISCHE ROTKLAP die mama gemaakt had, en voor de verschrikkelijke helse chaos die erop volgde: golven hoger dan huizen, containers vol bevroren vis (langzaam ontdooiende vis, eigenlijk) die her en der vlogen door de lucht en door het water, het verschil tussen lucht en water was eigenlijk niet meer te merken, boven werd onder en koud werd warm, en al die tijd klampten we ons vast aan onze eigen container, ook al zagen we overal om ons heen stalen bakken tegen elkaar knallen als hamers op aambeelden.
Dit alles duurde, bij elkaar, hooguit een seconde of tien.
Daarna zag de zee er heel anders uit.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 13 december 2013

Wippen en wappen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Auw,' zei Kwetter. Ze stond op en wreef over haar pijnlijke billen. 'Dit hebde ik niet verwacht. Ik denkte: wij valt in het water.'
Ik klopte op de grond.
Die was van galmend ijzer, want we waren terechtgekomen op een grote container. Een van de containers met bevroren vis (of misschien waren het mjamburgers) die door Leeghwaters druk op de knop overboord waren gegooid.
De zee rondom het schip was één stalen vlakte van dobberende containers.
'Kijkt eens, daar is mama,' wees Kwetter.
Mijn moeder stond een heel eind bij ons vandaan, helemaal aan de rand van het veld van containers. Ze riep iets, maar dat konden we niet verstaan. De zee was kalm, maar ook een kalme zee heeft nog golfjes en de grote stalen bakken klotsten voortdurend tegen elkaar aan. Iedere botsing maakte een zacht, boenkend geluid en dat alles bij elkaar gaf veel meer herrie dan mijn moeder kon overstemmen.
'Volgens mij wilt zij dat wij naar haar toekomt,' zei Kwetter.
Inderdaad stond mama tamelijk dringende gebaren te maken. Ik heb, zoals je weet, vrij scherpe ogen dus ik kon zelfs de uitdrukking op haar gezicht zien. En ze keek héél bezorgd. Zo bezorgd dat je beter kon zeggen dat ze totaal in paniek was.
Zo had ik haar nog niet vaak gezien.
'Laten we maar eens gaan kijken wat er aan de hand is,' zei ik. Ik nam een zo lang mogelijke aanloop en sprong naar de volgende container. Kwetter kwam vrolijk achter me aan gehupst. Die had geen aanloop nodig.
Mama bleef maar wuiven en roepen. Dus wij sprongen nog een paar containertjes verder. Dat is trouwens makkelijker gezegd dan gedaan, want de kant van de container waar je op terechtkomt, zakt onmiddellijk naar beneden.Als een wipwap. Dus ons gespring werd een soort gewankel en gehobbel en dan uit alle macht springen en hopen dat je met je vingertoppen achter een richeltje blijft haken. Terwijl jij naar beneden wipt en de container waar je net vanaf bent gesprongen naar boven wapt.Zodat je je in de vreemdste bochten moet wringen om niet tussen twee gigantische stalen blokken verpletterd te worden.
Dit zou nooit een hobby van me worden, besloot ik.
Na drie containers konden we horen wat mama zei: '...en dertig seconden, schiet op, grutjes nog aan toe!'
'Wat denk je dat we aan het proberen zijn?' wilde ik terugroepen. Maar ik had al mijn adem nodig voor het springen en wankelen enzovoort, want ik moest nog vier containers. Kwetter, die hier natuurlijk veel beter in was dan ik, hoefde er nog maar drie. Ze keek over haar schouder en riep: komt jij nog?'
Nee, suffe druif, niet als jij aan die kant van de container blijft staan, dacht ik. Want ze stond klaar om de volgende sprong te nemen en daardoor zakte de voorkant van de container omlaag. Wat wil zeggen dat de achterkant, de kant waar ik op moest springen dus, omhóóg kwam. Te hoog voor mij. Ik kon daar niet komen. Juist doordat Kwetter op mij bleef wachten, zorgde ze dat ik niet verder kon.
Dat zou ik haar eigenlijk even uit moeten leggen, dacht ik. Maar ik kon niks uitleggen. Ik kon alleen maar hijgen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 11 december 2013

De warme, droge zee

BEGIN / VORIGE
/ VOLGENDE


Met een woedende kreet verdween Leeghwater uit het zicht. Onmiddellijk klapte het luik weer dicht, met een luide klik. Kwetter liet zich uit de lamp vallen.
'Nu wij,' zei ze haastig. 'Dat bent een probleempje, want als jij het luik voor mij open doet, wie doet het dan voor jou? Het lijkt mij het beste als ik het luik voor jou open doet, en als ik daarna met een aanloop en een salto over het bureau heen springt, dan haalt ik het luik misschien nét op tijd.'
Ik graaide een paar opgezette hamsters van de muur en ging klaar staan onder de lamp. 'Dukken maar!'
Kwetter drukte op het knopje, maar ik stond niet netjes op het luik. Schuin onder de lamp stond ik, in plaats van recht eronder, en dat was expres. Het luik floepte open, en na anderhalve seconde weer dicht zonder dat er iemand doorheen gegaan was.
Dicht?
Nee, helemáál dicht klapte het niet, want er zaten twee opgezette hamsters klem tussen het randje.
'Wat doet jij nou?' vroeg Kwetter een beetje verontwaardigd. 'Wij hebt geen tijd om met hamsters te spelen. Ik hebde jou toch verteld wat mijn plan was?'
'Ja. En mijn plan is beter. Kom snel, straks ontploft de boel.'
Met een ietwat sjaggerijnig gezicht, en onder gemompel van 'mijn plan bende uitstekelvarken, toevallig,' haastte Kwetter zich mijn kant op. We grepen elkaar stevig beet en sprongen één twee hup op het luik.
Dat was nog niet netjes dichtgeklikt, en door ons gewicht zwaaide het weer helemaal open. Samen met de twee hamsters vielen we op een soort glijbaan, spiegelglad en steil naar beneden. Het was er aardedonker, dus ik heb geen idee waar het ding van gemaakt was of hoe groot de gang was waar we doorheen gleden. Ik had ook niet veel tijd om het me af te vragen, want ik had het best druk met gillen.
Kwetter ook, alleen gilde zij 'Joewieieie' van de pret in plaats van 'aaargh' van de schrik, zoals ik. Soms erger ik me dood aan mezelf. Jongens zijn volkomen gestoord, maar – laten we eerlijk zijn – meisjes zijn ook niet helemaal perfect. Sommige dingen die meisjes doen zijn best wel stom. Bijvoorbeeld: gillen als je in een achtbaan zit. Waar is dat goed voor? Daar schiet je toch niks mee op?
Altijd als ik een meisje hoor gillen om niks,denk ik boos: kom op, meid, een beetje zelfbeheersing graag, ja?
En nu gilde ik zelf mijn longen leeg.
Heel, heel ergerlijk.
Gelukkig duurde het niet lang.
Na twintig seconden bonsden onze voeten tegen een tweede luikje, dat onmiddellijk open floepte om ons erdoor te laten.
Heel eventjes vlogen we door de lucht, de blauwe zonnige lucht boven de deinende zee, maar het vliegen werd al snel vallen. We tuimelden 'Joewieie' en 'aargh' (bah) naar beneden, tot we met een luide bons neerkwamen op de warme, droge zee.
Wacht eens even...
Droog?
Bons?
Wat nu weer?


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 9 december 2013

Zieke boerderijdieren

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'En,' vroeg ik voorzichtig, 'wat doen we als mijn moeder, uh, dat zendertje niet op tijd kan vinden? Of zo?'
'Dan ontploffen we,' antwoordde Leeghwater.
'Oh. Eh... dan is er iets wat ik u moet vertellen. Ik ben niet helemaal eerlijk tegen u geweest. Er is helemaal geen zendertje. Dat was maar een smoesje om u naar buiten te krijgen.'
'Heeft niet gewerkt,' zei Leeghwater.
'Wij moet hier weg! Anders ontploft wij!'
'Jij snapt het nog niet hè, dametje? Ik vind het niet erg om te ontploffen. Een kapitein die zijn schip niet kan redden, verdient niet beter. Daarom is de regel: De kapitein gaat altijd met het schip ten onder. Maar vandaag is er een uitzondering.'
Heel even durfde ik te hopen dat de kapitein iets verstandigs zou gaan zeggen. Maar nee hoor.
'Want vandaag,' ging hij verder, 'is de regel: de kapitein plus twee vervelende brutale slecht opgevoede terroristenkinderen gaan met het schip ten onder.'
'Stomme rot-kapitein!' riep Kwetter, en uit woede gaf ze zijn orgel een schop. Ze raakte het ding op precies de goede manier. Eigenlijk op precies de verkeerde manier, op de manier waarop je een orgel helemaal niet hóórt te raken, de manier die elke oprechte liefhebber van orgels pijn doet in de ziel. Wat ze precies deed weet ik niet, maar het instrument maakte en geluid dat het midden hield tussen een schetterende olifant, een krolse kat en een dodelijk gewonde koe.
Nu was de kapitein geen oprechte liefhebber van orgels.
Hij was vooral geen liefhebber van dit orgel. Hij haatte het, dat had hij ons zelf verteld. En de geluiden die hij zelf uit het apparaat wist te krijgen bij zijn pogingen om 'Boer daar ligt een kip in 't water' te spelen, deden ook nogal aan zieke boerderijdieren denken (onder andere aan verdrinkende kippen. Dat dan weer wel).
Maar nu, nu hij op het punt stond het orgel voor altijd te verliezen (en zichzelf erbij), nu was er iets veranderd. Misschien kwam het ook doordat hij, voor het eerst in zijn leven, een mooie melodie uit zijn orgel had weten te krijgen. In ieder geval: hij werd woedend toen Kwetter het ding een trap gaf. Met een schorre kreet sprong hij haar in de nek.
Tenminste, dat was de bedoeling. Maar hij maakte geen enkele kans tegen de razendsnelle lenigheid van onze Boegoenese vriendin. Ze danste opzij, en het duurde niet lang of hij zat schreeuwend en schuimbekkend achter haar aan, terwijl zij ontspannen door de kamer huppelde.
Ze gleed onder zijn bureau door, stuiterde bring-brang-broing over de toetsen van het orgel (waardoor de kapitein nog kwader werd), rende omhoog tegen de muur om met een salto weer neer te komen, schopte een paar opgezette hamsters naar Leeghwaters hoofd en klom in de lamp.
'Hierrr!' brulde hij met veel spuugspetters van machteloze woede. Zijn hoofd was knalrood en een ader klopte vervaarlijk in zijn hals.
'Hierr zeg ik! Ik ruk je in stukjes en die voor ik aan de haaien!'
'Integendeel, kapitein,' zei ik poeslief. 'Degene die hier aan de haaien gevoerd wordt, dat bent u!'
Het duurde eventjes voordat hij zag waar ik stond. Bij het bureau, met zijn vinger op de knop.
En hij stond op het luik.
'Bij wijze van spreken dan, want er zijn hier geen haaien. Heb ik laatst iemand horen zeggen,' glimlachte ik, en ik drukte op de knop.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 6 december 2013

Het idee van een plan

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het werd tijd dat de slimste van ons in actie kwam. Nou is mijn moeder de slimste, als het gaat om wetenschap, en het maken van bommen. Maar daar ging het nu niet om, en dus was ik het.
Tijd voor een slim plan!
'U moet met ons meekomen,' riep ik dringend tegen de kapitein. 'Dat is belangrijk!'
Want mijn slimme plan was om de kapitein mee te lokken. Niet met stompen en bewusteloos, maar met slimme praatjes. 'We moeten heel snel zijn! We hebben nog maar een paar minuten!'
'Om wat te doen?' wilde de kapitein weten.
Eh...
Tja. Jammer genoeg had ik nog niet genoeg tijd gehad om mijn sluwe plan helemaal uit te werken. Eigenlijk was het nog helemaal geen slim plan. Het was meer het idee van een slim plan. Vanaf hier moest ik alles nog verzinnen.
'Om... om...'
'Jouw schip!' kwam Kwetter mij te hulp. 'Wij kunt jouw schip nog redden!'
Er leek een sprankje hoop te komen in de kop van de kapitein.
'Ja,' zei ik, 'maar dan moeten we zo snel mogelijk van het schip af.'
'Ja, want buit het schip, daar heeft wij, eh, daar is...'
'Daar is een deel van de bom verstopt! Een, een, een zendertje!'
'Precies. Een zendertje. Dat heeft wij verstopt in onze duikboot. Maar de duikboot bent al uitgeladen, dus wij moet zo snel als wij kunt van het schip af.'
De kapitein krabde zich achter zijn oor. 'Ja? En waarom gaan jullie niet gewoon naar die duikboot om dat zendertje...'
Kwetter en ik keken elkaar aan. Ik had even geen ideeën meer. Kwetter ook niet.
Gelukkig was mama er ook nog.
'Wij kennen de weg niet,' legde ze uit. Heet het eigenlijk wel uitleggen, als je iets uitlegt wat helemaal niet waar is? Uitleggen is: dat je iemand vertelt hoe het zit. Wat wij deden was: vertellen hoe het niet zat. Liegen dus. Uitliegen? 'Wij kennen de weg niet, en we hebben nog maar...' (Horloge) 'zeven minuten en drieëntwintig seconden voor de boel ontploft.'
'Oh,' glimlachte de kapitein. 'Tijd zat. Loopt u even mee naar mijn bureau?'
'Nee. We moeten niet naar uw bureau. We moeten naar onze...'
'MEE!' bulderde Leeghwater.
Hij riep het zo streng en zo dwingend, dat zelfs mijn moeder niet durfde te protesteren. Zo mak als een lammetje deed ze wat hij zei.
'Ga daar staan. Een meter naar rechts. Nee, andere rechts. Onder de lamp.'
Toen ze stond waar hij haar hebben wilde, beende hij naar het bureau. Daar drukte hij op een knopje, dat kunstig in het houtwerk verborgen was.
Onder mama's voeten klapte een luik open, en met een schrille kreet verdween mama de vloer in.
'Mama!' gilde ik, en Kwetter schreeuwde kwaad: 'Wat hebt jij met haar gedaan, stoute rotzak?'
'Ik heb haar de weg naar buiten gewezen,' glimlachte Leeghwater. 'Een hele korte weg, om precies te zijn. Ze is er al binnen een seconde of twintig. Normaal gebruik ik dat luik om brutale matroosjes aan de haaien te voeren. Bij wijze van spreken, dan. Er zwemmen geen echte haaien rondom mijn schip. Rondom mijn schip zwemt helemaal niets. Kilometers in de omtrek.'
'Geweldig,' riep Kwetter. 'Waar wacht wij nog op?'
'Wij wachten tot zij dat zendertje vindt, natuurlijk,' zei Leeghwater onverstoorbaar.
Oh jee.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 4 december 2013

Bewusteloos wandelen?

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was tóch kapitein Leeghwater, die op het orgel speelde. Hij zat in zijn kamer, met hangende schouders en dodelijk vermoeide ogen. Hij staarde naar de muur alsof hij er dwars doorheen keek. Naar een andere wereld. Zijn vingers gleden gedachteloos over de toetsen en zijn voeten zochten als vanzelf de pedalen.
'Mee komen jij,' beval mama. 'Nu meteen.'
Hij draaide zijn hoofd naar ons toe.
'Is het niet wonderlijk?' mompelde hij dromerig. 'Jarenlang heb ik dit orgel gehaat. Nooit heb ik er een noot op leren spelen. Ik kan ook helemaal geen noten lezen. Nooit gekund, terwijl ik het zó hard geprobeerd heb. Geoefend tot mijn vingers er blauw van zagen en de notenbalken dansten voor mijn ogen. En nu, nu ik voor altijd afscheid moet nemen van mijn orgel, nu ik het niet eens meer probeer, nu komt er vanzelf een deuntje uit mijn vingers...'
'Deuntje?' wilde ik roepen. 'Noemt u dat ontzagwekkende muziekstuk een deuntje?'
Maar mama was me te snel af. 'Bazel niet over deuntjes!' snauwde ze. 'We moeten hier weg! De boel gaat ontploffen!'
Opeens leek de kapitein wakker te worden. Hij stopte met spelen, schudde zijn hoofd en zei: 'Ontploffen? Mijn schip?'
'Reken maar,' zei mama. 'Het gaat ontploffen zoals er nog nooit een schip ontploft is. Dus wij moeten hier weg.'
'Gaat u maar,' zei Leeghwater. 'Ik blijf hier. De kapitein gaat met het schip ten onder; zo hoort dat. Dat is de enige manier.'
'Dit soort flauwekul, daar hebben we dus geen tijd voor,' zei mama en ze sloeg de kapitein buiten westen.
Tenminste, dat was de bedoeling.
Maar mijn moeder is niet bepaald een boks-expert. Ik heb haar nooit gewichten zien heffen, of een zandzak zien stompen. Opdrukken? Vergeet het maar!
Het sportiefste wat mijn moeder is haar leven gedaan heeft, is een wandelingetje maken. Bij mooi weer.
Daar heb je dus niks aan. Tenminste, je kunt zo'n kapitein moeilijk buiten westen wandelen. Iemand knock-out wandelen, dat bestaat niet. Dus mama deed wat ze in films wel eens gezien had, ze sloeg zo hard als ze kon met haar vuist tegen de zijkant van Leeghwaters hoofd.
Dat had op de kapitein geen enkele uitwerking. Hij wreef niet eens even over de plek waar ze hem geraakt had. Zijn enige reactie - en die kwam onmiddellijk, zonder nadenken - was dat hij mijn moeder een blauw oog sloeg. Zo hard dat ze twee meter achteruit struikelde.
'Wij moet vertrekken,' besliste Kwetter. 'Als die kapitein zo graag wilt ontploffen, nou, laat hem dan maar. Wat kunt ons dat schelen?'
'Er is nog nooit een mens gestorven door mijn bommen,' zei mama grimmig, 'en er zál ook niemand door sterven.' Ze rende op Leeghwater af en haalde uit alle macht uit.
Drie seconden later lag ze aan de andere klant van de kamer, met een pracht van een blauwe plek op haar wang.
Hmmm. Met boksen ging dit niet lukken, dat was nu wel duidelijk.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 2 december 2013

Een wonderlijk lied

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wij renden. We renden als gekken.
Echt als gekken, bedoel ik, want toen ik hijgde: 'Waar rennen we eigenlijk heen?' antwoordde mama: 'Naar de Tsaar Peter. Hoop ik.'
'Hoop je? Je weet het dus niet zeker?'
'Luister eens, lieve schat, er is een tijd om te rennen en er is een tijd om vragen te stellen. En nu is het rennen.'
Kwetter keek teleurgesteld. 'Ik denkte dat we naar iets spannends toe renden. Ik vraagde mij al af: wat is er voor spannends in de keuken?'
'Keuken? Wat voor keuken?'
Nou toen ik op de vlucht benden heeft ik het schip wel zo'n beetje leren kennen. En dit bent de weg naar de keuken.'
'En ook naar de rand van het schip, hoop ik,' zei mama zorgelijk.
'Nee hoor,' zei Kwetter. 'Dat bent precies de andere kant op.'
'Grut!' riep mama. 'Grut, grut grutversmurrie! Terug, kinderen, we hebben nog... 'ze keek weer op haar horloge '...vijfentwintig minuten om de Tsaar Peter te bereiken.'
'En de Tsaar Peter ligt bij de rand van het schip?'
'Ik hoop het.'
'Je hoopt wel erg veel,' zei ik zorgelijk. 'Mogen wetenschappers dat wel? Zou dat de resultaten niet beïnvloeden?'
'Dat beïnvloedt de resultaten verschrikkelijk,' knikte mama. 'Dus eigenlijk mag het niet. Maar op dit moment hebben we even niks anders. Rennen!'
We renden. We renden over het holle staal van het schip, tussen buizen en kranen en opslagtanks door. Alles was grijs en kil en verlaten.
Boven onze hoofden krijsten de meeuwen.
Verder was het schip stil, zo stil als het graf. Alsof de Engel des Doods zelf gestorven was.
En toen hoorde ik het.
Het was wondermooi en droevig en vreemd: een lied van eenzaamheid, en van het woeden van de zee. Een melodie die nu eens huilde als een kind in de nacht, dan weer brulde als de golven in de wilde wind. En dit alles – het kind, dat zo te horen zijn knuffelbeer kwijt was, en de golven die walvissen in de lucht gooiden alsof het herfstblaadjes waren – dit alles was één geheel, het klopte als één enkel hart. Hoe konden die twee dingen passen in één enkel lied? Ik werd er duizelig van. Alsof ik in een afgrond keek.
'Hoor je dat?' vroeg mama. 'Een of andere gek zit op het orgel te spelen.'
'De kapitein, denkt ik.'
'Nee, die kan alleen “boer daar ligt een kip in 't water.” Maar dat doet er niet toe. Wie het ook is: we moeten hem redden. Want hij – en wij – hebben nog maar...' (horloge) 'twaalf minuten en dertien seconden tot de grote klap.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE