Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 27 februari 2012

Smiksmek's mobiele mjamburger-maak machine

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Mijn vader zuchtte droevig. 'Ik denk dat ik het wel weet, jongen.'
'Wat dan?' vroeg Gaby
'Een grote, glimmende vrachtwagen,' zei ik, 'en daarop staat...' Papa en ik keken elkaar aan en we zeiden het precies tegelijk.
'SMIKSMEK'S MOBIELE MJAMBURGER-MAAK MACHINE.'
Wat?' riepen Gaby en Kwetter ontzet.
'Smiksmek's Mobiele Mjamburger-Maak Machine,' herhaalden wij.
Kwetter en Gaby gilden het uit van verontwaardiging.
Want ze kenden meneer Smek, de maker van SmikSmek's Mjamburgers, vrij goed. Hij was een vriend van meneer Dogger, en hij was een schurk van jewelste. Vroeger had hij een fabriek, waar hij allerlei walgelijk vlees-afval vermaalde tot goedkope mjamburgers. En niet alleen vleesafval. Het is te verschrikkelijk voor woorden, maar zijn Vreselijke Vleeshakker hakte ook wel eens wat anders. Namelijk: kindertjes. Kinderen die ontvoerd waren door Snoet, de kinderdief.
Dus.
Mama had zijn machine onklaar gemaakt. Niet opgeblazen of zo, alleen maar een paar wieltjes verschoven zodat de Vleeshakker geen vlees meer hakte; hij hakte zichzelf.
Daarna waren we nog even met een tank door die fabriek gerost, en we hadden gedacht dat Smek zijn streken nu wel zou hebben afgeleerd. Of dat hij op zijn minst failliet was en geen streken meer kon uithalen. Helaas: zo eenvoudig was het allemaal niet.
'Meneer Smek,' vertelde mijn vader, 'heeft al jaren geleden zijn Mobiele Majamburger-Maak Machine laten bouwen. Met geld, geleend van de Doggersbank natuurlijk. Ik weet nog dat ik dacht: wat moet iemand nu met een gigantische vleeshakker op wieltjes? Meneer Smek zei dat het was om supersnel zijn winkels te bevoorraden. Zo blijven de burgers beter vers, zei hij.
Maar nu weet ik waar hij eigenlijk voor dient: voor de spoorloze verwijdering van iedereen die deze schurken in de weg staat. En er intussen nog een aardig centje aan verdienen ook!'
'Maar dat zal hem niet glad zitten,' zei Gaby verhit. 'Deze machine slopen we ook!'
'Makkelijker gezegd dan gedaan,' zei ik.
'Hoezo? Eén van mama's bommen erop en...'
'Ten eerste: mama heeft nog geen bommem,' wees ik haar terecht. 'En ten tweede: het wordt zeker geen makkie om een bom bij die machine te krijgen. Je hebt geen idee wat ik hier allemaal zie!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 24 februari 2012

Het Bosbouw Totaal Pakket

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

We gingen terug naar de bergen. Mama bleef in haar nieuwe laboratorium, maar verder ging iedereen mee: mijn vader, mijn zus, Kwetter en alle andere Begoenezen. Vanaf een veilige afstand bekeken wij, door de resten van de verrekijker, de houthakkers.
Kwetter had de verrekijker meegenomen, want zij kan liaanzwieren met één hand en wij niet, en omdat zij hem had mocht ik als eerste kijken.
'Wat zie je?' vroeg papa.
'Niks,' zei ik. Dat was niet helemaal waar, want ik zag allerlei wazige vlekken waar ik schele hoofdpijn van kreeg. Maar ik zag niks herkenbaars.
'Niks?' vroeg papa verbaasd. 'Hoe kan dat nou? Dat is een hartstikke dure kijker, en dure dingen zijn goed. Dat weet iedereen. Zit er misschien een dop op de lens of zo?'
'Nee, natuurlijk niet,' zei ik. 'Daar let ik heus wel op. Ik ben niet dom, hoor. Dat ding doet het gewoon niet. Hij zal wel stuk zijn zo.'
Mijn zusje slaakte een lange, vermoeide zucht.
'Wat nou?' vroeg ik gepikeerd.
'Denk je nou echt dat die verrekijker stuk is?' zei ze nep-verbaasd. 'Hoe zou dat nou toch kunnen komen? Papa heeft nog wel zó zijn best gedaan om de lenzen eruit te slopen!'
'Euh...' zei mijn vader, 'jaja, hoho, alleen de rechterlens. Als je met links kijkt, zou-die het nog moeten doen.'
Ik kneep mijn rechteroog dicht en keek met links. De wazige vlekken werden onmiddellijk helderder en bepaald minder vlekkerig.
'Wat zie je?' vroeg mijn vader weer. Hij klonk nogal ongeduldig; volgens mij vond hij stiekem dat de verrekijker van hem was. Omdat hij de oudste was of zo. Of omdat hij als enige wist hoe duur het ding was. Zoiets schept een band, tussen een man en zijn verrekijker. 'Wat zie je nou?' Hij zeurde warempel als een peuter. Bij wijze van spreken dan: goed zeuren is een kunst en mijn vader probeerde het aardig, maar hij bracht er natuurlijk niks van terecht, Mijn nichtje van drie kan het beter. Veel beter.
'Ik zie werkmannen,' zei ik.
'Houthakkers,' verbeterde mijn vader.
'Nee, stratenmakers. En een asfalt-machine.'
'Een wat?'
'Een asfalt-machine,' herhaalde ik. 'Ze zijn serieus een asfaltweg aan het aanleggen. Vierbaans.'
'Vierbaans?' Mijn vader hapte naar adem. 'Dat kost nogal wat.' Hij maakte in zijn hoofd een paar berekeningen. 'Lieve hemel,' mompelde hij, 'ze hebben het Bosbouw Totaal Pakket.'
Nu was het mijn beurt om te zeggen: 'Het wat?'
'Het Bosbouw Totaal Pakket,' zei mijn vader afwezig. 'Uw Definitieve Oplossing Voor De Totale Bosbouw. Dat is de grootste lening, die houthakkers kunnen krijgen. Bij de Doggersbank. Een belachelijke bak met geld. Om die terug te betalen moet je iedere cent winst uit een bosgebied weten te persen. Je verkoopt niet alleen de bomen, je verkoopt ook de beesten. Je voert ze niet aan je houthakkers, nee, je blikt ze in en verkoopt hun vlees als lekkernij. Hun velletjes verkoop je als bont en hun botjes verkoop je aan de lijmfabriek. Zelfs de bosgrond doe je in plastic zakken en je verkoopt 'm als vruchtbare tuinaarde. Uiteindelijk blijft er niets anders over dan kale rotsgrond. Daarop bouw je dan hotels en winkels en zwembaden en gokpaleizen.'
'En daar moeten de Boegoenezen dan werken als bediende, voor heel weinig geld en twaalf uur per dag,' maakte mijn zus het verhaal af. Ze wist onderhand wel hoe de schurkachtige vrienden van meneer Dogger te werk gingen.
Dacht ze.
Maar mijn vader schudde droevig zijn hoofd.
'Wat jij nu denkt,' zuchtte hij, 'dat dacht ik ook, toen ik nog bij de Doggersbank werkte. Arme bosmensjes, dacht ik dan. In plaats van vrolijk en vrij door de bomen te zwieren, moeten ze straks een raar pak aan. En dan drankjes rondbrengen aan dikke toeristen. En zo gaat het ook, bij andere banken. Maar als meneer Dogger zich ermee bemoeit...'
'Hou maar op, papa,' zei ik bleekjes. De verrekijker trilde in mijn hand. 'Ik ben bang dat ik al weet wat je gaat zeggen. Raad eens wat ik zie?'



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 22 februari 2012

Onheilspellende geluiden

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Als Kwetter me niet bij mijn linker elleboog had gegrepen en me met een enorme zwaai weer bovenop het vloertje had gezet, was ik compleet te pletter gevallen. Dan had ik alleen nog kunnen dienen als alligator-voer.
'Jij was bijna te pletter gevallen,' zei ze ernstig. 'Ik hebt jou gered. Nu moet jij kuffelen!' Ze sloeg haar armen om me heen en duwde haar neus in mijn hals.
'Hee,' riep ik snel, 'wat hoor ik daar?'
'Is niks,' murmelde Kwetter. 'Is gewoon ontploffing. Ontploffingen weet wij nou onderhand wel. Nu gaat wij kuffelen.' Ze knuffelde zo hard dat de lucht uit mijn lijf werd geperst. Met mijn laatste adem kreunde ik: 'Maar luister nou! Dat is helemaal geen ontploffing! Dat is iets heel anders!'

De ontploffingen waren doorgegaan in de dagen dat wij het laboratorium bouwden. Ze hadden luider en luider geklonken, steeds dichterbij naarmate het gat in de bergwand groter werd. We hadden het te druk gehad om te gaan kijken, maar als ik zo'n verre knal hoorde dacht ik altijd even aan de graafmachines en de bulldozers die de bergwand sloopten – en die misschien al waren begonnen een weg aan te leggen. Een mooi brede asfalt-weg, waar de houthakkers overheen konden rijden. Om naar het bos te komen met hun kettingzagen onder de arm. En om weer te vertrekken met het bos onder hun arm. (Bij wijze van spreken dan – je kunt een bos niet onder je arm dragen. Behalve een bos haar, onder je oksel, maar dat is geen ramp. De houthakkers, en dat was wél een ramp, zouden het bos van Boegoe-Boegoe stukje bij beetje afvoeren op vrachtwagens. Over de gloednieuwe weg, die er nu misschien al lag.)
Het was geen leuk geluid, die steeds hardere ontploffingen. Het was het geluid van naderend onheil.
Maar het geluid dat we nu hoorden was erger. Het was het geluid van onheil dat niet langer nadert maar op zijn bestemming is aangekomen. Onheil dat, om het zo maar eens te zeggen, als een inbreker je huiskamer is binnendrongen en nu in de gemakkelijke stoel bij de tv zit, met een stinksigaret in zijn mond en in zijn rechterhand een breekijzer – pets, pets, pets... Lichtjes maar dreigend slaat hij met het breekijzer op de palm van zijn linkerhand. Ondertussen kijkt hij je strak aan, door de gore sigarettenrook heen.
Dat was zo'n beetje het gevoel dat ik kreeg bij dit nieuwe geluid.
Want het was het geluid van een kettingzaag.
'De houthakkers!' schrok mijn zusje. 'Ze zijn door de bergen heen! Ze zijn hier, oh wat erg, nou gaan alle Boomkonijntjes en Stoeistaartjes en Knabbeldiertjes dood! Ze had het nog niet gezegd of er klonk een ijselijke gil.
'Hm,' zei mijn moeder verstrooid. 'Dat klonk niet als een boomkonijntje. Dat klonk meer als een houthakker.' Waarschijnlijk had ze gelijk, want na de gil was de kettingzaag plotseling opgehouden.
'Wat zou er gebeurd zijn?' vroeg papa zich af.
'Zo te horen,' zei mijn moeder kalm, 'heeft er een houthakker kennisgemaakt met het rijke dierenleven van Boegoe-Boegoe. En dan niet met een Pluizig Knabbeldiertje, maar met een Reuzenalligator. Of een Boomleeuw of zo.'
Er klonk een reeks knallen. Geen ontploffingen, maar geweerschoten.
'En de Reuzenalligator maakt kennis met de moderne beschaving,' merkte mama droogjes op. 'Een leerzaam dagje voor iedereen.'
'Nou,' zei ik, 'als het dan zo leerzaam is, dan moesten wij er misschien ook maar eens een kijkje nemen.'
'Een uitstekend idee. Moet er nog iemand plassen?'
Er hoefde natuurlijk niemand, want iedereen was net geweest.
Ja, hoor eens, hoe denk je anders dat we de laatste vlammen in het lab hadden geblust?


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

dinsdag 21 februari 2012

Gelukkig is er altijd iemand dommer dan jij

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ja, nu hij het zo zei: daar was ik me eigenlijk best wel van bewust. Om precies te zijn: ik werd me steeds bewuster dat ik het laboratorium in brand had gestoken. Vooral toen ik zag hoe de vlammetjes nieuwsgierig kwispelend over de vloer begonnen te kruipen werd het me duidelijk. En toen diezelfde vlammen voorzichtig maar met onmiskenbare honger aan mijn blote tenen begonnen te knagen, toen wist ik het plotseling heel zeker: ik had iets doms gedaan.
Om mijn stommiteit goed te maken deed ik onmiddellijk nog iets doms: ik schopte de brandende takken uit de boom naar beneden. Daardoor ging het vuur uit, op een paar kleine vlammetjes na. Mijn actie zou dus eigenlijk best slim geweest zijn, als ik schoenen aan had gehad.
Had ik niet.
Dus.
Dat deed behoorlijk pijn aan mijn tenen. Nee, dat was niet slim. Ik had beter een stuk hout kunnen gebruiken, of zo.
Gelukkig is er, als je goed zoekt, altijd wel iemand dommer dan je zelf bent. Daar kun je dan fijn naar wijzen, en roepen van “Oh, die is pas achterlijk bezig!' Dan valt je eigen domheid minder op.
In dit geval ging het om een alligator, die onderaan de boom lag te wachten tot één van de Boegoeneesjes naar beneden zou donderen.
Ha, dacht het beest toen het iets zag vallen, daar komt mijn avondeten, en hij sperde zijn muil wijd open. En ja hoor, een grote brandende tak vloog recht zijn keel in. Het was een nogal lange tak en het ding stak tot diep in de maag van het ondier – het kwam er zelfs aan de achterkant weer uit! Zo werd het monster tegelijkertijd gespietst en van binnenuit geroosterd.
Hij was er nog een stuk erger aan toe dan ik, maar dat was een schrale troost. Want met mij ging het ook niet best. Mijn voet deed verschrikkelijk pijn en ik hield hem met beide handen vast, terwijl ik rondhinkelde over de houten vloer van het laboratorium.
Waarom ik zo hinkelde?
Geen idee! Misschien probeerde ik uit de buurt van de vlammen te blijven. Misschien probeerde ik alleen maar mij evenwicht te bewaren. Maar eigenlijk denk ik dat het nu eenmaal is wat je doet, als je net je tenen in de fik hebt gestoken. Dan pak je je pijnlijke tenen en je hupst op je andere voet in het rond. Dat doe je nou eenmaal, geloof me maar, ik kan het weten.
En je kijkt niet waar je hupst.
Nou denk je misschien dat we een heel erg groot laboratorium hadden geknutseld, daar boven in de boom. Het soort laboratorium waar dertig wetenschappers tegelijk met hun ontplofbare proefnemingen bezig kunnen zijn, zonder elkaar op te blazen.
Het soort laboratorium waar je onbezorgd kunt rondhinkelen zonder te kijken waar je heen gaat, omdat je toch niet aan de rand komt.
Wie dat denkt heeft, jammer genoeg, ongelijk. Behoorlijk ongelijk.
Het was namelijk maar een heel klein houten voertje, daar hoog boven in die boom. En het stond behoorlijk vol met Boegoenezen. Je kon hooguit vijf keer hinkelen voordat je over de rand naar beneden kukelde.
En ik hinkelde, laten we zeggen, een keer of zes.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 17 februari 2012

Daar hebben we de brekingscoëfficient weer

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Dat ik straks ga maken, bedoelde ik natuurlijk. Als er weer zon is.'
Het duurde wel een uur, voordat er weer zon was. Toen ging ik aan het werk.
Het lukte voor geen meter.
Je moet je vergrootglas zó houden, wist ik, dat alle zonnestralen in een puntje bij elkaar komen. Dat puntje wordt heel heet en daar begint je vuurtje. Maar wat ik ook probeerde, ik kreeg de stralen niet in een puntje.
Het enig wat er heel erg warm werd, was ik. In een kring stonden ze allemaal naar me te kijken: papa, mama, Gaby, Kwetter en tientallen Boegoenezen. Ze volgden elke beweging die ik maakte, ze keken voortdurend van mijn gezicht naar de verrekijker naar het mos.
Het kurkdroge, buitengewoon brandbare mos. Dat niet wilde branden.
Na vijf minuten hannesen vroeg papa: 'Lukt het, knul?'
'Bijna,' mompelde ik.
Na nog twee minuten zei hij: 'Zal ik anders even helpen?'
'Niet nodig.'
Na nog een minuut pakte hij met zachte maar onverbiddelijke hand de verrekijker uit mijn handen en probeerde het zelf. Al snel lachte hij: 'Ach, wat dom van ons. Een vergrootglas heeft maar één glas, maar een verrekijker heeft er twee!'
Ik begreep niet wat dat ermee te maken had, maar mijn moeder barstte in lachen uit dus kennelijk was het een hele domme fout. Mama vertelde aan de Boegoenezen wat er mis was gegaan. Die begrepen er niet veel van, want ze gebruikte nogal veel woorden als convex en inversie, en ook onze oude vriend de brekingscoëfficient kwam weer een paar keer voorbij. Bovendien sprak ze Nederlands, en dat verstaan de Boegoenezen niet. Maar ja, mijn moeder verstaat weer geen Boegoenees en dat heeft de Boegoenezen er nooit van weerhouden urenlang tegen haar aan te kletsen, op feestjes en zo.
'Ach,' zei mijn moeder vaak als ze terugkwam van zo'n feestje, 'ze zeggen waarschijnlijk toch niks interessants. Dat doen mensen bijna nooit, op feestjes. Dus wat maakt het uit of ik ze versta of niet? Met vriendelijk knikken en geïnteresseerd kijken kom je een heel eind.'
De Boegoenezen dachten er net zo over, kennelijk, want ze knikten vriendelijk en keken heel geïnteresseerd toen mijn moeder de brekingscoëfficient maar weer eens van stal haalde.
Ondertussen draaide mijn vader de verrekijker uit elkaar.
Hij haalde er een lens uit en gaf die aan mij. 'Aan jou de eer, jongen!'
Nu kwamen de zonnestralen wél in een puntje en al snel brandde het mos als een tierelier. Ik legde er voorzichtig wat takjes op, eerst hele dunne maar al snel grotere en dikkere.
De Boegoenezen keken toe met een mengeling van bewondering en ongerustheid.
Haha, dacht ik, arme sukkelaars! Dat kennen jullie niet he, vuur? Nou, ik zal jullie eens wat laten zien! Ik legde een paar stevige takken op de stapel en het vuur laaide hoog op.
'Eh... jongen,' zei papa, 'je bent je ervan bewust dat we op een houten vloertje zitten? Een houten vloertje boven in een boom? In verband met de brandbaarheid en zo.'



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 15 februari 2012

Het Boegoenese laboratorium

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We probeerden het. We bouwden een laboratorium in een boomtop. Een hels karwei! Om te beginnen knoopten we met lianen een heleboel takken aan elkaar, zodat je een soort vloertje kreeg bovenin de boom. Daar bovenop maakten we een soort tafel en op die tafel stond een heel leger van bakjes, buisjes, flesjes en kolfjes. De bakjes waren eigenlijk gewoon halve kokosnoten. De buisjes en flessen en kolfjes waren eigenlijk ook halve kokosnoten.
Het klinkt nu alsof we zoveel kokosnoten tot onze beschikking hadden als we maar wilden.
Vergeet het maar! Kokosnoten zijn zeldzaam in Boegoe-Boegoe. Honderd Boegoenezen hadden geholpen met verzamelen, twee dagen lang, En ze hadden er niet meer dan veertig gevonden.
Dus.
Het was nog een heel gedoe om de noten in mooie helften te hakken. Als je geen vlijmscherp kapmes hebt is dat zo goed als onmogelijk. Ik heb natuurlijk wel een zaagje op mijn zakmes, en daar heb ik het ook echt wel mee geprobeerd, maar ik was een half uur bezig met één kokosnoot en toen bleek ook nog dat ik een beetje scheef had gezaagd.
Gelukkig was er een ouwe Boegoenees die nog van zijn opa had geleerd hoe het moest: als je de noten op precies de goede manier tegen elkaar sloeg, vielen ze in twee keurige helften uiteen. Het kostte een paar keer oefenen, maar uiteindelijk hadden we toch zo'n zeventig bruikbare kokosnoothelften. Gaby en ik schraapten het vruchtvlees eruit en verdeelden dat onder de hardwerkende Boegoenezen die ons hielpen. Die waren er erg blij mee, want kokosnoot is zo ongeveer het lekkerste wat een Boegoenees kan verzinnen (Dat geldt trouwens niet voor Kwetter, want die had een tijdje bij ons in Nederland gewoond en zij vond pannenkoeken met stroop het lekkerst. Maar dat viel aan de andere Boegoenezen niet uit te leggen).
Toen het laboratorium af was zei Kwetter vol blije verwachting: 'Mama boem?'
'Nee,' zuchtte mama, 'nu begint het pas. We hebben nog van alles nodig. Moleculen, weet je wel, om uit elkaar te halen en weer opnieuw aan elkaar vast te knopen.'
'Wat is moleculen ook weer?' vroeg Kwetter fronsend.
'Alles is gemaakt van moleculen. De bomen, de regen, de lucht, de alligators. Allemaal moleculen. Maar ze zijn niet allemaal van dezelfde moleculen gemaakt. En niet elk molecuul is geschikt om te ontploffen. Dus wat we nu moeten doen is de de juiste moleculen zoeken. Dat wil zeggen: dingen waar de juiste moleculen in zitten. Plantjes bijvoorbeeld. In ieder plantje zitten weer andere moleculen. Nou heb ik ooit, heel lang geleden, wel een paar lessen plantkunde gehad. Dus ik weet er wel iets van. Maar de plantjes uit Boegoe-Boegoe werden in die lessen helaas niet behandeld omdat, nou ja, niemand had ooit van Boegoe-Boegoe gehoord. Dus van de plantjes ook niet. Ik zou snel genoeg kunnen ontdekken welk plantje welke moleculen had, als ik hier een goed laboratorium had...'
'Die hebt jij ook,' protesteerde Kwetter. 'Waarom hebt wij anders al die kokosnoten bij elkaar gezoeken?'
'Die kokosnoten,' zei mijn moeder vriendelijk, 'zijn waardeloze troep. Maar ze zijn beter dan helemaal niks. Explosieven maken uit onbekende plantjes, met een laboratorium dat bestaat uit zeventig halve kokosnoten plus een kampvuurtje, dat zou de meest fantastische prestatie zijn uit de hele geschiedenis van de scheikundige wetenschap. Er is een kansje – een heel klein kansje! - dat het mij lukt. Niemand anders zou het kunnen. En zelfs mij zou het niet lukken, lieve Kwetter, zonder die zeventig kokosnoten.'
'En zonder mijn kampvuurtje,' zei ik. 'Dat ik nu ga maken. Let op!' Ik pakte een paar handjes vol droog mos, dat ik speciaal voor dit moment verzameld had. Ik pakte de verrekijker.
Er schoof een wolk voor de zon.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 13 februari 2012

Ik weet honderden manieren

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Hoho,' zei ik, 'ik zei dat ik geen lucifers had. Dat wil nog niet zeggen dat ik geen vuur kan maken! Ik kan wel merken, lieve mama, dat jij niet genoeg jongensboeken hebt gelezen in je leven. Anders had je wel geweten dat er honderden manieren zijn om vuur te maken.'
'Zoals bijvoorbeeld?' vroeg Gaby. Gaby moet altijd zeuren namelijk.
'Nou, met vuursteentjes bijvoorbeeld.'
'Dat is één manier,' zei mijn zusje. 'Geen honderden.'
'Wij hebt niet steentjes in Boegoe-Boegoe,' vulde Kwetter aan. 'Steentjes is in de grond, onder de blubber, en in de blubber is alligators. Kunt wij niet bij.'
Zo kon-ie wel weer. 'Jahaa,' zei ik, 'dat snap ik wel, maar dit was maar een voorbeeld. Er zijn nog honderden andere manieren.'
'Zoals?' zeurde Gaby verder.
'Eh, eh, eh... Stokjes tegen elkaar wrijven! Zoals de indianen.'
'Die hebt wij! Wij hebt stokjes! Want wij is in bos.'
'Haha,' lachte Gaby. 'dan ben je uren bezig. Veel succes, Hiawatha!'
'Het was maar een voorbeeld, hoor,' snauwde ik. 'Er zijn honderden andere...'
'Zoals?'
Pffff. Als er nog iemand behoefte heeft aan een zusje: ik heb er eentje over. Je kan d'r gratis meenemen.
'Met... eh...' Ik wist zeker dat ik nog honderden manieren wist. Maar welke? 'Eh... Met een vergrootglas! Een vergrootglas en de zon!'
'Zon hebt wij,' knikte Kwetter blij. 'Zon hebt wij genoeg! Maar vergrootglas weet ik niet.'
'Hebben jullie niet, hoor,' zei mijn zusje. 'Want jullie hebben geen dieven of moordenaars, dus ook geen detectives. Dus ook geen vergrootglazen.'
Kwetter leek niet erg overtuigd. 'Wat ís dan een vergrootglas?'
Mijn moeder probeerde het uit te leggen, maar al snel kwam er weer een brekingscoëfficient bij kijken dus ik zei maar snel: 'Een glazen ding om door te kijken, en dan lijkt alles groter.'
'Een vergrootglas is een verrekijker?' vroeg Kwetter fronsend.
'Eh... nee,' zei ik. 'Dat is niet precies hetzelfde. Maar eh...'
Mijn vader barstte in lachen uit. 'Die Kwetter,' riep hij. 'Ze weet niet alles, maar ze is slimmer dan wij allemaal. Natúúrlijk kun je ook vuur maken met een verrekijker.'
'Tja,' zei mijn moeder. 'Dat jullie daar zelf niet aan denken... Dom dom!'
'Zelf kwam je anders ook niet op het idee,' snoof papa.
'Omdat ik met iets anders bezig was,'zei mama. 'Met vuur alleen zijn we er nog niet, namelijk. Want waar heb ik dat vuur voor nodig?'
'Om stofjes uit elkaar te breken,' wist ik. 'Zodat je ze op een nieuwe manier weer in elkaar kunt zetten.'
'En wat heb ik nog meer nodig om stofjes uit elkaar te kunnen halen?'
'Eh... stofjes?' leek mij logisch.
'Precies. Stofjes. Nou, die zijn hier in Boegoe-Boegoe niet makkelijk te krijgen. Ik kan niet naar de winkel lopen en vragen om vijf liter salpeterzuur. Dat kan in bij ons in Nederland al nauwelijks.'
'Maar mam,' zei Gaby, 'jij kunt bommen maken van alles. Ik heb jou bommen zien maken van drop en appelsap!'
'Nou,' zei ik, 'dan heb je niet goed opgelet. Want ze had toen een laboratorium, met goede apparaten én heel veel stofjes. Salpeterzuur en kaliumzout en druivensuiker...'
'Dat druivensuiker kwam uit de appelsap,' zei mama goedkeurend. 'Maar verder heb je helemaal gelijk. Zonder al die spullen is het een hopeloze zaak.'
'Toch is het onze enige hoop,' zei mijn vader. 'Als jij geen bommen weet te fabriceren, dan kan Hakmaranman zijn gang gaan. Bos omgehakt, boomkonijntjes opgepeuzeld, Boegoenezen overhoop geknald... en wij vallen in de handen van Dogger en zijn vrienden. We hebben geen keus. we moeten het proberen.'



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 10 februari 2012

Het kan ook zonder koffiejuffrouw

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Nee,' zei mama, 'dat laten we niet gebeuren. Ik zal hoogstpersoonlijk de Boegoenezen beschermen. En de boomkonijntjes en de stoeistaartjes en de hele rest. Zelfs de alligators en de spinnen.'
'En onszelf,' vulde mijn vader aan. 'Vergeet onszelf niet, schat. Wij zijn ook in groot gevaar! Als de houthakkers van Hakmaranman ons hier vinden, dan krijgt meneer Dogger te horen waar we zitten. En zijn vriend Cockel ook.' Hij huiverde. 'Meneer Cockel is een gewetenloze schurk. God help ons als hij ons te pakken krijgt.'
'Dat lijkt me nu ook weer niet nodig,' zei mama koeltjes. 'Laat God maar iemand helpen die het harder nodig heeft; ik ben uitstekend in staat om zelf die schurken een lesje te leren.'
Papa keek een beetje moeilijk, want hij heeft God nogal hoog zitten en hij vindt het niet netjes Hem ergens buiten te houden. Maar mama had haar Donderkat-glimlach aan en dan kun je haar beter niet tegenspreken.
'Mama boem?' vroeg Kwetter.
'Reken maar,' zei ik.
'Joewieie! Boemmm! Mama boemmm!' Juichend sprong ze op en neer. Daarna maakte ze een dubbele flikflak, zwiepte onderlangs de tak en kwam met een driedubbele salto weer op haar plaatsje terug. Ingespannen ging ze naar mijn moeder ziiten turen, vastbesloten om niks te missen van de fijne boem die nu elk moment kon losbarsten.
'Lieve Kwetter,' zei mama gevleid, 'Ik kan geen bommen uit de lucht plukken, dat weet je toch wel? Ik heb spullen nodig, en eigenlijk ook een laboratorium. Met flesjes en buisjes en branders en elektrische apparaten en schuddertjes en roerdertjes en computers en een koffiejuffrouw.' Ze zuchtte diep. 'Het kan trouwens ook zonder koffiejuffrouw. Maar mét gaat het sneller.' Ze zuchtte nog eens. Er zijn geen koffiejuffrouwen in Boegoe-Boegoe. Wegens gebrek aan koffie.
Er zijn trouwens ook geen computers of andere elektrische apparaten, wegens gebrek aan stopcontacten.
En er zijn geen flesjes en buisjes en branders. Wegens gebrek aan álles.
Het toppunt van Boegoenese technologie is de kokosnoot.
Die kun je gebruiken als voedsel (allicht), maar ook als wapen (gooien naar alligators of boomleeuwen, van veilige afstand) en als je 'm uitholt kun je er dingen in bewaren. Besjes bijvoorbeeld, of water.
'Misschien,' zei mijn moeder hoopvol, 'kan ik ergens een paar uitgeholde kokosnoten lenen. Die kan ik dan gebruiken als buisje of flesje. En Michael, heb jij nog lucifers?'
Ik ben namelijke de enige in ons gezin die verstandig genoeg is om zich voor te bereiden op eventuele moeilijkheden. Jarenlang heb ik rondgelopen met een plastic doosje, waarin handige dingetjes zaten zoals lucifers, visdraad en een haakje. Dat doosje heeft ons al ooit het leven gered, en dat zou het nu weer kunnen doen. Als ik niet alle lucifers al lang geleden opgemaakt had. Ik had er een vuurtje mee willen stoken, toen we hier nog maar pas waren. Maar al het hout dat ik vinden kon was nat, dus dat was niks geworden. Gelukkig maar, want zoals papa later opmerkte: als je boven in een boom woont, moet je eigenlijk geen vuur willen maken. Want als het niet lukt ben je teleurgesteld en als het wel lukt staat je huis in de fik.
'Nee,' zei ik dus. 'Ik heb geen lucifers,'
'Pfoe,' blies mijn moeder, 'geen chemische stofjes, geen elektriciteit, geen vuur... Zelfs de Donderkat kan dan geen bom fabriceren, jongens.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 8 februari 2012

Een vrolijk en gezellig volkje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik werd opeens een beetje misselijk. 'Die gaan toch niet de pan in?'
'Nee hoor,' zei mijn vader geruststellend. 'Er worden er hooguit een paar doodgeschoten.'
Ik werd niet minder misselijk. Want ik wist dat het waar was. De vrienden van Dogger deinzen nergens voor terug.
Ik dacht aan de Boegoenezen – aardige lui, ook al roken ze niet lekker (en dan bedoel ik echt heel erg niet lekker). Ze hadden ons hartelijk welkom geheten, toen we hun land binnenvluchtten. Dolblij waren ze, dat we Kwetter hadden teruggebracht. Eerst dacht ik dat Kwetter een prinses was of iets dergelijks, zó groot was het feest toen ze thuiskwam. Later ontdekte ik dat de Boegoenezen vreselijk aan elkaar gehecht zijn, en dat zelfs een kleine verwonding van de meest vervelende jengelpeuter als een nationale ramp wordt beschouwd. Ze doen alles voor elkaar; ook bij het meest onbenullige klusje (een nootje oprapen dat je hebt laten vallen, bijvoorbeeld) komen er meteen drie of vier Boegoenezen aangesneld om je te helpen. Zelfs het warrigste verhaal van de meest ongezellige zeurbejaarde wordt met oprechte interesse aangehoord en op feestjes doorverteld.
Op feesten zijn ze trouwens ook verzot, de Boegoenezen. Ze komen allemaal op elkaars verjaardag – letterlijk allemaal, ieder verjaarspartijtje heeft honderden bezoekers en de meeste Boegoenezen gaan naar minstens drie feestjes per dag.
Die feestjes stellen niet zo gek veel voor, natuurlijk, want chips kennen ze hier niet. En plastic speelgoed, om cadeau te geven, kennen ze ook niet. En bowlingbanen ook niet en lasergames al helemaal niet. Boegoenese feestjes bestaan voornamelijk uit bij elkaar zitten, babbelen en noko-nootjes bij elkaar naar binnen spugen.
't Is maar wat je leuk vindt.
De Boegoenezen vinden het erg leuk; het is een vrolijk en gezellig volkje. Niet bepaald mensen waarvan je zegt: knal er daar maar een paar van overhoop.
Maar dat was wel wat de houthakkers gingen doen.
'Dat gaan we niet laten gebeuren,' zei ik. 'Toch, pap? Toch, mam? Dat laten we toch niet gebeuren?'
Mijn moeder glimlachte geruststellend. Of nou ja: eigenlijk glimlachte ze nogal verontrustend. Ik weet niet of je wel eens van die films ziet, waarin een geheim agent de wereld moet redden van een slechterik? Zo'n slechterik die een verschrikkelijke ziekte wil veroorzaken. Of een oorlog beginnen met kernwapens. Of alle mensen in New York vergiftigen. Ken je die films? Nou, mijn moeder glimlachte zoals de slechterik glimlacht, wanneer hij op de grote rode knop duwt die zijn plan in werking zet. Het was de genadeloze glimlach van de Donderkat.
Maar de Donderkat stond aan mijn kant, dus ik vond het geruststellend.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 6 februari 2012

Meidenwoorden

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Wat ik niet snap is wat er nou precies zo schurkachtig is. Iedereen wil kozijnen in zijn huis. Dat is logisch. Anders valt je raam eruit. Waarom is het dan zo erg om kozijunen te verkopen? Het is natuurlijk jammer van de bossen, maar... waarom zouden we de schuld geven aan die arme houthakkers? Het is de schuld van iederéén. Toch?'
Papa sloeg een arm om haar heen. 'Kind,' zei hij, 'wat stel je toch een verstandige vragen. Je hebt helemaal gelijk: af en toe een boompje omhakken, dat kan geen kwaad.Vooral niet als je daarna een nieuw boompje plant: als je dat een beetje zorgvuldig doet, hou je altijd genoeg bos over.'
'En meneer Hakmaranman doet dat niet zorgvuldig genoeg?' gokte ik.
'Hij doet het helemaal niet,' zei papa. 'Waar hij langsgekomen is, blijft alleen een dorre vlakte over. Alle bomen weg. En een bos is niet alleen een verzameling bomen; er wonen ook dieren, nietwaar?
Nou, die dieren daar blijft dus ook niets van over.'
'Goeie zaak,' zei ik. 'Laat die houthakkers maar komen. Hoe eerder hoe liever; er zijn nog veel te veel dieren hier. De Boegoenese boomleeuw, bijvoorbeeld, kan nog best een stukkie zeldzamer. En de sissipi-slang ook en de reuzenalligator al helemaal.'
'Jaja, hoho,' wierp mijn moeder tegen, 'maar wat dacht je van het Boegoenese Boomkonijntje?'
'Ooooh,' deed mijn zus met een hoog stemmetje, 'die zijn schattig!'
'Ja,' zei mijn vader, 'En ze zijn ook lekker. Dus de houthakkers schieten die arme beestje zó de bomen uit. En hup, in de pan!'
Nou zijn boomkonijnthjes inderdaad erg schattig, en ik kon wel janken als ik dacht aan zo'n konijntje met een kogel in zijn koppie – maar schattig is een meidenwoord, dus ik zei gewoon: 'Nou en?'
Mijn vader noemde nog een hele reeks schattige beestjes op – het Pluizige Knabbeldiertje, de Giebelaap, de Bonte Prachtvogel en de Boegoenese Stuitersijs – die allemaal van de aardbodem zouden verdwijnen als het bos werd omgehakt. Het idee was hartverscheurend, maar ik kon geen manier vinden om dat te zeggen. Behalve met meidenwoorden als 'schattig' of 'zielig', en ja, dat zijn dus meidenwoorden. Die kon ik niet zeggen.
Pfff. Het leven van een jongen is niet gemakkelijk, hoor.
Wij hebben ook wel onze eigen woorden, zoals bijvoorbeeld 'bazooka', maar om een of andere reden kunnen meiden die gewoon zeggen als het nodig is. Als ze een bazooka zien, bijvoorbeeld. Ze kunnen het niet zomaar door de klas roepen, zoals wij, maar dat is een schrale troost als je het mij vraagt.
Dus toen mijn vader zei dat ook alle Stoeistaartjes eraan zouden gaan stroomden mijn zusje de tranen over de wangen, maar ik perste mijn kaken op elkaar en zei 'Nou en?'
Het is trouwens niet eenvoudig om overtuigend 'nou en' zeggen met je kaken op elkaar. Meiden kunnen dat niet.
Mijn vader knikte begrijpend, alsof hij wel wist wat ik bedoelde met mijn ge-'nou en'.
'En dat is nog niet het ergste,' ging hij verder. 'Wat denk je wat er gebeurt met onze vrienden, de
Boegoenezen?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 3 februari 2012

iedereen wil kozijnen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Meneer Dogger,' zeiden Gaby en ik tegelijk.
'Nee, natuurlijk niet. Dogger woont in Nederland – wat zou hij hier te zoeken hebben?'
'Ons,' zeiden wij.
'Dat zou natuurlijk kunnen,' zei mama.
'Maar hij weet niet dat we hier zijn, dus waarom zou hij juist hier komen zoeken? In elk geval: het is niet meneer Dogger.'
'Meneer Cockel,' zeiden wij met een huivering.
'Die is het ook niet. Het is meneer Hakmaranman.'
'Nooit van gehoord,' zei ik. Gaby keek naar papa. 'Is dat niet één van de schurken die zaken doet met de Doggersbank?'
'Nou en of,' knikte papa. 'Wat knap, dat je dat onthouden hebt – ik heb het maar één enkel keertje genoemd.' Gaby keek helemaal trots. Terwijl ze volgens mij gewoon gegokt had. En het was nog de makkelijkste gok ook: alle schurken die papa weet, kent hij van toen hij nog werkte bij de Doggersbank.
Dus ja.
'Waarom is die man eigenlijk een schurk?' vroeg ik.
'Om geld binnen te harken, natuurlijk!' lachte Gaby.
'Jahaa, neehee, ik bedoel natuurlijk: waarom noemt papa hem een schurk. Wat maakt hem zo schurkachtig? Wat doet hij voor schurkachtige dingen?'
Aha, knikte papa.'Dat zal ik jullie eens duidelijk uitleggen. Meneer Hakmaranman heeft een bosbouwbedrijf. Wat eigenlijk een heel raar wooord is, 'bosbouwbedrijf', want zijn bedrijf bouwt helemaal geen bossen. Het sloopt ze. De houthakkers van meneer Hakmaranman gooien hele bossen tegen de vlakte!'
'Waarom doen ze dat?' vroeg Gaby.
'Om geld binnen te harken, natuurlijk,' mompelde ik.
'Het is ze om het hout te doen,' legde papa uit. 'Dat kunnen ze voor veel geld verkopen. Er worden kozijnen van gemaakt.'
'Kozijnen?'
'Ja, zo'n houten lijstje om een deur of een raam,' legde mama uit.
'Wij weten heus wel wat een kozijn is,' bromde ik.
'Kwetter weet niet!' protesteerde Kwetter.
'Nou ja, Gaby en ik wisten het wel. Maar kijk eens naar beneden?'
Papa en mama keken naar beneden.
'Diep, he?'
'Ja jongen, heel diep.'
'En kijk eens naar deze boom. Dik, he?'
'Ja jongen, heel dik.'
'Dus uit deze hele hoge hele dikke boom kun je honderden en honderden kozijnen maken. Misschien wel duizenden! Dus waarom moeten daar dan hele bossen voor worden omgehakt?'
'Omdat er in Nederland miljoenen en miljoenen huizen staan, jongen,' zei papa. 'En elk huis heeft al snel een deur of acht. Om van de ramen nog maar te zwijgen. Die hebben allemaal kozijnen nodig; kozijnen bij dozijnen!'
Mama streek vermoeid over haar voorhoofd. 'Geen woordgrapjes maken, schat,' zuchtte ze. 'Je weet dat ik daar hoofdpijn van krijg.'
'Sorry, lieverd. In ieder geval: we hebben heel veel kozijnen nodig. En niet alleen kozijnen. Ook deuren. En tuinmeubeltjes. En geinige kastjes om dingetjes in te doen. Heel, heel veel geinige kastjes en tuimeubeltjes. Vandaar dat er hele bossen doorheen worden gejaagd.'
'Wat ik niet snap...' begon Gaby, en ik ging wat gemakkelijker zitten. Als Gaby ook maar de helft ging opnoemen van wat ze allemaal niet snapte, dan zaten we hier nog wel eventjes.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 1 februari 2012

Zelfs als we een verrekijker hadden...

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


De leeuw sprong toe, met vlijmende klauwen en blikkerende tanden.
En dat, zo bleek, was precies Kwetters bedoeling. Op het allerlaatste moment sprong ze opzij en haakte hem pootje.
De hongerige blik van de leeuw maakte plaats voor verbazing, en daarna voor pure paniek – toen hij merkte dat hij zijn evenwicht verloren had, en zich nergens meer aan kon vastklauwen.
'Bruuuuuul,' deed het monster terwijl het naar beneden viel.
Hap, deden de alligators, en zo was de Boegoenese boomleeuw wéér een beetje zeldzamer geworden.
'Goed,' hijgde mama. 'Waar hadden we het ook al weer over. Oh ja, rustig en veilig zei je, toch schat?'
'Relatief rustig en veilig, ja. Er zijn natuurlijk wel boomleeuwen en slangen en alligators...'
'En van die hele grote spinnen,' vulde Gaby huiverend aan.
'En giftige hagedissen,' zei ik.
'En...' begon mama, maar papa zei: 'Ja, ik begrijp wel wat jullie bedoelen. Maar al die beesten zijn niet slecht. Ze zijn alleen maar hongerig. Ze zitten niet achter ons aan, ze zitten achter alles aan wat eetbaar is. Als ze achter ons aanjagen, en ze zien onderweg een gemakkelijker prooi, dan zijn we van ze af. Maar Dogger en zijn vrienden zullen het nooit opgeven – van zijn leven niet!'
'Schat,' zei mama streng, 'jaag die kinderen niet de stuipen op het lijf. Dat is nergens voor nodig. Je denkt toch niet echt dat het meneer Dogger is, die daarginds de bergwand opblaast?'
'Nee, natuurlijk niet. Meneer Dogger blaast nooit iets op.' Mijn moeder schudde nee, met en duistere blik – alsof ze dacht dat iemand, die nooit dingen opblaast, eigenlijk niet kan deugen.
'Meneer Dogger,' ging mijn vader verder, 'maakt ook nooit iemand dood. Hij ontvoert geen kinderen en mishandelt geen dieren. Dat soort vuile klusjes laat hij aan anderen over. Maar ik garandeer jullie: als de lui die nu de bergwand opblazen straks hier zijn, dan komt Dogger ons op het spoor. Kan een week duren, kan een jaar duren, maar we zijn de pineut.'
'Wie zijn dat dan?' vroeg Gaby.
'Wie zijn wie, schat?' antwoordde papa.
'Wie zijn die lui die de bergen opblazen, bedoelt ze.' Mijn zus is een beetje een warhoofd, en soms moet ik even aan de wereld uitleggen wat ze eigenlijk bedoelt. Of nou ja: eigenlijk moet ik het vooral vaak aan papa uitleggen, dus misschien is hij wel het warhoofd.
'Oh ja, natuurlijk,' zei hij. 'Tja, hoe moet ik dat weten? Ze staan niet bepaald recht voor onze neus, of wel? En zelfs als we een verrekijker hadden...'
'Wat is verrekijker?' vroeg Kwetter.
Mama begon enthousiast uit te leggen hoe een verrekijker werkt, maar zij is een wetenschapper en ze kan dat niet zonder woorden als “concaaf” en “brekingscoëfficient”, dus toen ze klaar was moest papa het ook nog een keer uitleggen.
En daarna moest ik nog een keer zeggen: Soort ding met buisjes, en als je erdoorheen kijkt lijkt alles groter.
Kwetters gezicht klaarde op. 'Wij hebt!' riep ze opgetogen. 'Ik haalt voor jullie,' en zwoesj, weg was ze. In een oogwenk verdwenen tussen het groen.
'Da's nou sneu,' zei papa. 'Ik wilde net zeggen: zelfs als we een verrekijker hadden, werden we niks wijzer, want we kennen die mensen natuurlijk niet. Nou ja. Laten we maaar enthousiast doen, als ze terugkomt met dat ding. En iets zeggen van, eh, eh... wat fijn dat we nou weten hoe ze eruitzien. Of zo.'
'Hoe zouden de Boegoenezen trouwens aan zo'n kijker komen?' vroeg mama zich af. 'Die dingen groeien niet bepaald aan de bomen.'
'Die heefden wij over,' vertelde Kwetter toen ze terug was. 'Vier jaar geleden was hier een meneer, die kijkte naar vogels. Met verrekijker. Maar de meneer was opgegeten en de verrekijker was over.'
'Opgegeten door een alligator? Wat afschuwelijk,' rilde mijn zusje.
Kwetter keek ons schuin aan, dacht even na en knikte: 'Doe maar. Doe maar zeggen soort van alligator.'
'Lieve help,' zei mijn vader. 'Wat een prachtige kijker is dit! Die zal een lieve duit gekost hebben. En vergróten dat-ie doet! Dit is geen verrekijker meer, dit is bijna een sterrenkijker. Je kunt zo ongeveer de bloemetjes op de bergwand tellen. Nou, eens even kijken naar die graafmachine... Grote genade!'
Mijn vader werd plotseling zo bleek als een beker melk.
'Jongens,' fluisterde hij, 'jullie raden nooit wie er naar ons op weg is.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE