Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

zaterdag 31 maart 2012

Het slechtste idee aller tijden

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Een uurtje later was het donker. De houthakkers, moe van een hele dag knokken met de alligators, gingen naar bed.
Hun bedden stonden in een paar grote ijzeren containers, die op het uiteinde van de asfaltweg waren geplaatst. De containers waren aan alle kanten dicht, en er zaten geen raampjes in. Alleen een soort luchtroostertjes.
Natuurlijk was er één – de grootste – waarin wel raampjes zaten. Die raampjes hadden zelfs gordijnen, en tussen de kieren daarvan piepte een vriendelijk geel licht naar buiten. In dit huisje waren de mensen nog wakker. Ik kon wel raden wie die mensen waren: de bazen zorgen altijd het beste voor zichzelf. Zou ik ook doen.
De deur van de bazenbak ging open en meneer Hakmaranman verscheen in de deuropening. In gedachten verzonken haalde hij een werkelijk gigantische sigaar uit zijn binnenzak. Met enige moeite - hij had maar één hand, tenslotte – stak hij de brand erin en hij ging 'm eens op zijn gemakje op staan roken, leunend tegen de deurpost.
'Kan wij nou onderhand eens gaan?' vroeg Kwetter. 'Ik wil zo snel mogelijk klaar zijn. Dan kan wij daarna eindelijk naar bed, als wij nog niet is opge-eten door een alligator.'
'Hakmaranman is nog wakker,' fluisterde ik.
'Waarom fluistert jij eigenlijk? Hij is tweehonderd meter ver weg, en alle oerwoudbeestjes zit te krieken en te tjirpen. Hij kan ons niet horen, ook al gilt wij ZO HARD ALS WIJ KUNT!' Ze gilde zo hard dat mijn oren er pijn van deden. Hakmaranman leek haar, inderdaad niet te horen.
'Goed,' zei ik. Ik hing de verrekijker zolang aan een boomtak, en we gingen op pad. We klauterden zachtjes van tak naar tak. Geen gezwier dit keer, want dat geeft altijd geruis en gesuis en het was niet de bedoeling dat meneer Hakmaranman ons zou horen.
Na een half uurtje voorzichtig kruipen kwamen we in de buurt van het kamp. Meneer Hakmaranman z'n sigaar was op en hij was allang weer naar binnen gegaan. Er was nog wel licht achter zijn gordijntjes, dus we bewogen stiller als muizen toen we tussen de slaapcontainers door slopen naar Smiksmek's Mobiele Mjamburger-Maak Machine.
Want naast dat verschrikkelijke apparaat lag een grote stapel. Die stapel, daar moesten we wezen. Het was de stapel waarop de houthakkers de alligatorhuiden hadden gegooid. De huiden die ze wilden verkopen om laarzen en tassen en portemonnees van te maken.
'Dit is zo'n slecht idee,' mompelde Gaby achter mij. 'Dit gaat zo ontzettend niet goed aflopen.'
'Ssst,' deed ik. 'Als je nou niet stil bent, loopt het zeker niet goed af! Dan horen ze ons, en dan lig je voor je het weet in de vleeshakker!'
'De vleeshakker is nog een relatief rustig en veilig plekje, vergeleken met wat jij van plan bent.'
'Sssst,' deed ik weer. 'We zijn er. Help even zoeken.'
We graaiden in de stapel, op zoek naar drie kleine alligatorvelletjes. Eén voor elk van ons.
Er waren, helaas, geen kleine alligatorvelletjes.
Alleen grote.
We gaan met zijn drieën in één huid, besloot ik.
'Oh ja,' fluisterde Gaby, 'een enorme dooie krokodil waar drie paar armpjes en drie paar beentjes onderuit komen. Nee, dat gaat helemaal niet opvallen, hoor. Daar merken die alligators niks van.'
'Heb jij een beter idee?' vroeg ik boos.
'Nou, ik heb in elk geval geen slechter idee,' antwoordde mijn zusje vinnig. 'Dat zou trouwens ook niet kunnen, want dit is zo ongeveer het slechtste idee aller tijden.'
'Weet je wat een slecht idee is?' zei ik. 'Nog slechter dan dat van mij? Dat is jouw idee om midden in het kamp van de vijand te gaan staan bekvechten!'
Daar had ik gelijk in, ontdekten we al snel.
Want een stem riep: 'Hee! Wie is daar?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 28 maart 2012

Jongens voelen dat aan

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Kwetter en Gaby luisterden goed.
Dat was voor mij een probleem, want ik had geen idee wat ik moest zeggen. Ik haalde diep adem en begon: 'Wat we gaan doen is het volgende...'
De dames keken mij verwachtingsvol aan.
Ik sloot mijn ogen. Achter mijn oogleden zag ik, geheel volgens verwachting maar toch een beetje teleurstellend, géén goed plan. Oh, wat zou het makkelijk zijn als daar in vurige letters geschreven stond hoe ik die alligators kon verschalken! Maar nee hoor: pure duisternis. Of nou ja, duisternis doorsneden met kleurige flitsen en vurige ballen en strepen. Dat zie ik altijd als ik mijn ogen dichtdoe.
Dat is dus geen plan. Dat is duisternis met flitsen en vuurballen.
Eh...
Wácht eens even...
'We wachten tot het donker is...' begon ik.
'Dat heeft geen zin,' zei Kwetter. 'Er is altijd wel een paar alligators wakker. Zij gaat nooit allemaal tegelijk slapen want zij is ook niet gek.'
'Maar luister nou even,' zei ik. 'Ik zie het helemaal voor me. In het doinker. Flitsen. Vuurballen. We nemen gewoon een paar van mama's bommen mee...'
'Als mama bommen had gehad,' snibde Gaby, 'dan zaten we hier niet.'
Tja. Daar had ze wel een beetje gelijk in, natuurlijk. Maar dat kon ik natuurlijk niet hardop toegeven. Wie was hier de grote broer? Zij of ik? Nou dan!
'Ach,' zei ik, 'het kan ook best zonder bommen, mijn plan. De bommen waren eigenlijk meer voor de show, snap je wel?'
Nee. Dat snapten ze geen van beiden. Nou ja – ze waren ook maar meisjes, tenslotte, en alleen een jongen snapt meteen dat elk plan beter wordt met een paar bommen. Wij voelen dat aan. Dat kun je niet uitleggen. Meisjes snappen domweg het verband niet tussen – pak 'm beet – een picknick en een ontploffing. Terwijl iedere jongen onmiddellijk ziet dat 'laten we gaan picknicken' een veel minder goed plan is dan 'laten we gaan picknicken en her en der wat dingen opblazen'.
'Laat maar,' zei ik, 'vergeet de bommen. We wachten tot het donker is, en dan...'
'Donker maakt niet ui-huit!' zei Kwetter op zo'n vervelend, zangerig toontje.'De alligators gaat niet sla-pen!'
'Nee, dat weet ik wel,' legde ik geduldig uit. 'Maar eh, eh, eh... de houthakkers wel! Die gaan slapen 's nachts! Dáár gaat het om!'
'Oh? Hoezo dat?'
'Nou, dan kunnen we hun kamp binnensluipen enneh, eh, gewoon pakken wat we nodig hebben.'
'Wat dan?' vroeg Kwetter.
'Puh,' deed Gaby, 'zeker zo'n kettingzaag. Ik ken hem langer dan vandaag, hoor. Is echt iets voor hem, zo'n kettingzaag. Denkt-ie. Maar ten eerste: die dingen zijn hartstikke groot en zwaar, die zijn niet bedoeld voor jongetjes van elf. Ten tweede: de houthakkers hebben kettingzagen en die kunnen het niet winnen van de alligators. En ten derde: Toen jij vanmiddag een gevecht zag tussen een aligotr en een kettingzaag, mannetje, wat deed jij toen? Hm? Weet je nog? Even ter herinnering: het begint met een K. En het rijmt op botsen!'
Bla, bla, bla. Als mijn zusje eenmaal begint te katten, dan gaat ze ook meteen lekker dóór. Dat kwam mij niet slecht uit, want ik luister er toch niet naar dus ik had lekker even tijd om een plan te verzinnen. Een plan zonder kettingzaag.
Dus toen ze was uitgeraasd kon ik met een uitgestreken gezicht zeggen: 'Dat weet ik allemaal ook wel. Maar mijn plan heeft toevallig helemaal niets met kettingzagen te maken. Nee, we gaan bij die houthakkers iets héél anders halen....'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 26 maart 2012

De allerslechtste plek

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Dat merkten we toen Kwetter ons meenam naar de Krokocrêche.
'Ik weet heus wel waar de alligators hun eieren legt, hoor,' had ze verteld. 'Dat weet wij allang, Boegoenezen is heus niet gek. Alle peuters en kleuters van Boegoe-Boegoe krijgt de hele dag te horen: past jij maar op, gaat niet daar-en-daar heen, daar is allergemeenste alligators. Heel veel. Ik gaat jullie laten zien. Maar jullie moet niet eieren gaan pakken, hoor. Dan wordt jullie vreselijk gehapt. Helemaal in stukjes. Waarom moet jullie roze-knieën-man pleziertje doen? Mama kan zelf prachtige boemen maken. Heeft knieënman helemaal niet nodig.'
Dat wisten wij nog niet zo zeker.
Wij hadden onze moeder zien twijfelen, en dat hadden we nooit eerder gezien. Het was een beetje... eng. Mama was altijd degene die alles in orde maakte, zonder aarzelen of haperen. De gedachte dat er dingen waren die ze niet kon - of zelfs maar: dingen die ze misschien niet kon – joeg ons behoorlijk de schrik aan. Nu stond er niets of niemand meer tussen ons en de meedogenloze wereld in. Nooit meer zouden we ons helemaal veilig kunnen voelen. De rest van ons leven zou een keiharde strijd zijn om te overleven.
Eieren onder een alligator uit stelen? Dat was nog meer het begin! Een onnozele vingeroefening. Precies wat je kon verwachten als je een twijfelende moeder had, die sommige dingen – misschien – niet kon.
Zo voelde dat.
Dus wij zeiden: 'ja hoor, dat kan er ook nog wel bij,' toen Kwetter ons liet zien waar de krokocrêche te vinden was.
Want wáár denk je dat die stomme alligators hun eieren hadden gelegd?
Nou? Wat zou de allerslechtste plek zijn?
Ja hoor: precies naast Smiksmek's Mobiele Mjamburger-Maak Machine.
Okee, eerlijk is eerlijk, dat was niet helemaal de schuld van de alligators. De eieren lagen er het eerst, tenslotte, en die stomme beesten konden ook niet weten dat er een bende schurken dwars door de bergen zou komen geknald. Laat staan dat ze konden weten waar die schurken hun kamp op zouden zetten.
'Okee,' zei ik. 'Dat verklaart in ieder geval waarom die houthakkers zo enorm veel ruzie hadden met de alligators.'
We zaten ernaar te kijken vanuit een boomtop, door de verrekijker. Het was vroeg in de avond. De houthakkers zaten mismoedig rond een paar kampvuurtjes hun eten te koken. Ze rrosterden mjamburgers, die recht uit Smiksmek's machine kwamen.
In de oorlog tussen de allkigators en de houthakkers was het voorlopig gelijk spel, zo te zien. Er lag een enorme stapel alligators klaar om verburgerd te worden; daar stond tegenover dat bijna alle houthakkers gewond waren. Sommigen misten een oor of een pink, maar de meesten misten één of meer armen of benen.
Er was nog niet één boom omgehakt.
'Ze houden mekaar lekker bezig,' zei ik. 'Da's mooi, want ik heb aan allebei een hekel. Maar het is ook jammer, want ze hebben elkaar nog niet uitgeroeid. Dat zou het voor ons heel wat gemakkelijker maken.'
'Hebt jij al een plan?' vroeg Kwetter nieuwsgieirg. 'Jij is de oudste van ons drieën, en de verstandigste...' (mijn zusje keek of ze moest kotsen) '...en ik hebt echt geen idee hoe wij het moet aanpakken.'
Hm. Dat was jammer, want mijn beste plan was eigenlijk: Kwetter de boel op laten lossen. Zij was supersterk en razendsnel, dus ik dacht: dat lukt haar wel.
Maar daar dacht ze zelf dus anders over.
Dat was helaas jammer.
Nog jammerder was dat ze mij zó vol vetrouwen aankeek, dat ik mij niet kon inhouden. Ik had moeten zeggen: nee, ik heb ook geen idee, laten we teruggaan naar mama. Maar in plaats daarvan hoorde ik mezelf zeggen: 'Natuurlijk heb ik een plan. Luister goed...'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 23 maart 2012

De Kroko-creche

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


In de stilte hoorden we plotseling het geluid van geweerschoten, ver weg.
'En daar gaat weer een alligator,' zei mama luchtigjes. 'Jammer hoor. Het zijn toch zulke prachtige beesten, vindt u niet?'
De kanoman keek heel ongelukkig. Hij nam zijn tropenhelm af en woelde door zijn zweterige blonde haar.
'Goed,' zei hij tenslotte. 'Ik zal u helpen. Maar dan moet u mij ook helpen.'
'Waarmee?' vroeg mama.
'Nou, met die eieren natuurlijk. De alligator-eieren, weet u wel? Zonder eieren kan mijn onderzoek niet verder.'
'Jaja, natuurlijk, natuurlijk. Dat kunnen de kinderen dan mooi doen. Lopen ze ons ook niet voor de voeten in het lab.' Ze wendde zich tot ons. 'Jongens, halen jullie even een paar eitjes voor die meneer?'
Wij keken elkaar aan. Eieren onder een alligator uit stelen? Dan kon ze ons net zo goed vragen in Smiksmeks Mobiele Mjamburger Maak Machine te springen.
'Hup hup!' Mama klapte in haar handen. 'Aan het werk, allemaal!'

De Boegoenese reuzenalligator is een bijzonder beest. Niet alleen omdat-ie het véél groter en bloeddorstiger is dan alle andere alligators (de kanoman noemde alle gewone alligators “knuffelkroko's”). Ook omdat de Boegoenese Reuzenalligator enkele eigenaardige gewoonten heeft. Zo is hij de enige krokodil ter wereld die zijn prooien niet meteen opeet, maar ze zo lang mogelijk laat spartelen schreeuwen, in de hoop dat hun familie of vrienden ze zal proberen te redden. En dan: hap hap hap, hartelijk welkom, familie en vrienden!
Ook is het de enige krokodil die voortdurend last heeft van gaatjes. In zijn tanden dus. Dat komt door – ken je die vogeltjes? Die vogeltjes die rondlopen in een open krokodillenbek, om restjes vlees tussen de tanden vandaan te pikken, als een soort levende tandenstokers? Nou, de Boegoenese reuzenalligator beschouwt die vriendelijke diertjes niet als levende tandenstokers, maar als levende bitterballen. Hap hap hap!
En ten slotte is de Boegenese reuzenalligator de enige krokodil met een kroko-crêche.
Een kroko-crêche is niets anders dan een gat in de grond. Een heel, heel groot gat. Daarin leggen de mama-alligators hun eieren. En dan bedoel ik ook echt álle mama-alligators. Er is er niet één die haar eieren ergens anders legt. Uiteindelijk ligt er dus een gigantische hoeveelheid eieren in dat gat. De mama's schuiven er wat bladeren en takjes en modder overheen, en daar ligt hun kroost. Niet te heet, niet te koud en lekker verstopt. Na een maand of twee komen er duizenden baby-alligators uit de eieren. Ze eten de wormpjes en kevertjes die tussen de rottende bladeren en takjes zitten. Als de wormpjes op zijn, eten de baby-alligators, uh... nou ja, andere baby-alligators. Uiteindelijk komen alleen de allersterkste en gemeenste alligatortjes levend dat gat uit.
Lekker handig, zul je zeggen, alla alligators in één gat bij elkaar. Waar gaan de Boegoenezen niet gewoon naar die kroko-crêche, voordat de eieren uitkomen, en stampen ze gewoon alle eieren stuk? Dan hebben ze nooit meer last van alligators!
Nou, de Boegoenezen laten die crêche met rust om een aantal verschillende redenen.
De belangrijskste van de redenen is: het gat in de grond wordt terdege bewaakt. Door de meest woeste, sterke, agressieve moeder-alligators van allemaal. Die houden dag en nacht dat gat in de gaten, en wee je gebeente als je er dichtbij komt.
Uit dat gat moesten wij dus een paar eieren pikken.
Dus ja.
En er was nóg een probleem, bijna nog erger dan de mama-alligators.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 21 maart 2012

De vrouw van tien miljoen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Jazeker,' zei mijn moeder. 'Ik.'
'Maar dan zit ik tegenover de vrouw van tien miljoen!'
'Pardon?' vroeg mama koeltjes.
'Weet u dat niet? U bent de vrouw van tien miljoen! Vanwege de beloning, begrijpt u. De beloning voor degene die u gevangen neemt en inlevert bij de Doggersbank.' Hij keek nog eens goed naar mijn moeder. 'Ja zeg, nou zie ik het. U bent de vrouw van de posters. Ik had u niet herkend, want op de posters bent u iets minder, hoe zal ik het zeggen, luchtig gekleed. Maar nu zie ik het. Nu zie ik het zeker. Ja-ha, tien miljoen zeg.... wat een bedrag! Daar zou je een hele expeditie voor kunnen uitrusten, genoeg om Boegoe-Boegoe volkomen te pletter te onderzoeken...' Hij keek even dromerig. Alsof hij niets fijners kon bedenken dan tien miljoen in de wacht slepen en daarmee het hele oerwoud binnenstebuiten keren.
'Te pletter onderzoeken?' vroeg mijn moeder liefjes. 'Dat lijkt me niet zo'n goed idee. Als het bos verpletterd is, waar moeten die prachtige alligators dan wonen?'
'Jaja,' haastte de man zich te zeggen, 'Ik bedoel natuurlijk bij wijze van spreken dan, he. Aan de andere kant: het bos gaat toch kapot, dus...'
'Het bos gaat helemaal niet kapot,' bitste mama. 'Ik ga hoogstpersoonlijk de wagens en de weg van die akelige Hakmaranman de lucht in knallen.'
Van haar twijfels was niets meer te bespeuren. Misschien kwam het doordat de man haar had herinnerd aan dde roemruchte daden van de Donderkat. Misschien was ze kwaad op die laffe kerel, die zich al bij de vernietiging van het woud had neergelegd. In ieder geval: haar ogen schoten vuur, en het had me niets verbaasd als er stoom uit haar neusgaten was gekomen. Ze keek zoals een draak zou kijken, vlak voordat hij een ridder roostert in zijn harnas.
De dikke kanoman begon te bibberen.
'Ja mevrouw de Donderkat, natuurlijk, u gaat het bos redden met uw beroemde bommen, dom van mij dat ik daar niet aan gedacht had. Haha. Domme ik. Eh, die bommen... zijn die hier in de buurt? Kunnen ze, zeg maar, elk moment afgaan?'
'Mijn bommen?' Mama lachte schel en hard. 'De bommen, die heb ik nog niet. Maar ik heb... Dit!' Met een dramtisch gebaar hield ze haar stapeltje halve kokosnoten omhoog.
'Een stapeltje halve kokosnoten?' De kanoman giechelde slapjes.
'Een laboratorium!' brieste mijn moeder.
'Jaja, natuurlijk, een laboratorium, Haha. Domme ik. Kom, ik moest maar weer eens verder. Mijn onderzoek wacht.' Hij maakte aanstalten om terug naar zijn kano te klauteren.
'Niks ervan!' De stem van mijn moeder klonk scherp als een mes. De man bleef doodstil hangen, halverwege zijn klauter. Mijn moeder glimlachte en opeens klonk haar stem weer poeslief: 'U bent een wetenschapper, nietwaar? U weet vast veel! En dan bedoel ik vooral: veel over de plantjes en diertjes uit Boegoe-Boegoe. Welke moleculen erin zitten en zo. Nietwaar?'
'Nou-ou-ou,' de man wiebelde met zijn hoofd, 'ik weet er bijna niets van, hoor.'
'Mooi,' zei mama, 'dan weet u een stuk meer dan ik. Want ik weet er helemaal niks van. En ik bedenk me nog iets: U heeft vast ook wel een zaklamp bij u. Met batterijen erin. En een kompas, met een magnetische naald. Die dingen zou ik héél goed kunnen gebruiken voor mijn laboratorium. Dus ik zou zeggen: ga ze snel halen, dan kunnen we beginne. Samen zullen we die schurken wel krijgen!'
'Eh,' zei de man, 'het was eigenlijk niet mijn bedoeling om....'
Hij zweeg. We zwegen allemaal. In de stilte hoorden we plotseling het geluid van geweerschoten, ver weg.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 19 maart 2012

De geheimen van het nokonootje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'U bent in gevaar,' zei de kanoman. 'In groot gevaar. Ik vertel u daar zo meteen meer over. Maar eerst wil ik u graag vragen, als u mij niet heel brutaal vindt, om iets te eten. Mijn eigen voorraden zijn opgegeten door een of ander beest, vrees ik, en ik heb al twee dagen honger.'
'Maar natuurlijk,' zei mijn moeder beleefd, 'blieft u een handje noko-nootjes?'
'Nooit van gehoord,' zei de man. 'Maar ze zijn vast lekker.'
'Oh, absoluut,' zei mijn vader.
Kwetter knikte enthousiast. 'Nokonootjes is de lekkerste nootjes van allemaal!' jubelde ze. 'Nokonootjes is nog lekkerder dan kokosnoot!'
'En het toeval wil,' zei mijn moeder, 'dat we nu net in een nokoboom zitten. Anders kon ik ze u ook niet aanbieden, want ik heb ze – zeg maar – niet in mijn broekzak.'
'Eh... inderdaad,' zei de man, en hij keek niet naar de plaats waar haar broekzak niet zat.
Mama plukte een paar nootjes en stak ze in haar mond.
De man wachtte of hij ook wat zou krijgen. Maar nee.
Onzeker keek hij ons aan.
Gaby begreep het als eerste: de man kende de Boegoenese gebruiken niet, en wachtte op zijn handje nootjes.
'U krijgt ze zometeen hoor,' stelde ze hem gerust. 'Dan spuugt mama ze recht in uw mond. Ze spuugt heel nauwkeurig, dus u hoeft niet bang te zijn voor vlekken in uw pak of zo.'
'Ehhhh,' zei de man. 'Als u het niet heel erg vindt, kauw ik eigenlijk liever zelf.'
'Nou ja, feg!' deed mijn moeder. Ze was niet bijster goed te verstaan, want haar mond zat vol, en bij het praten sproeide ze een fijne hagel van kapot gekauwde nokonootjes in het rond. 'Dat if heew onfatfoenwijk, wift u dat wew?'
'Het spijt me zeer,' antwoordde de kanoman. 'Dan ben ik maar onfatsoenlijk.'
Ik haalde mijn schouders op en plukte een handje nokonootjes voor hem.
Daarna ging ik samen met Gaby en Kwetter zeuren of mama haar nootjes in onze mond wilde spugen.
Want er is, dat moet ik misschien even uitleggen, iets wonderlijks met die nokonootjes.
Ze zijn het aller-, allersmerigste voedsel dat je ooit hebt geproefd. Bitter en ranzig en zuur tegelijk. Echt heel, heel vies. Totdat – en nu komt het – totdat je er een tijdje op gekauwd hebt. Dan veranderen ze langzaam in iets verrukkelijks.
Mama heeft het me een keer uitgelegd, en het had natuurlijk weer te maken met moleculen. Er is kennelijk een bepaald soort goedje wat die nootjes heel vies maakt, en dat door de moleculen uit je spuug verandert in iets heerlijks. Het kauwen schijnt er ook mee te maken te hebben.
In ieder geval: het telt als een daad van grote liefde en opoffering om nokonootjes voor iemand te kauwen.
Want helemaal niemand eet voor zijn lol een nokonootje.
Daar was de kanoman inmiddels ook achter. Met tranen in zijn ogen zat hij zijn smerige nootjes weg te slikken.
'U had beter nog even door kunnen kauwen,' legde ik uit. 'Nog een paarseconden en ze waren heel erg lekker geworden.
'Haha, domme ik,' kreunde de man terwijl hij de tranen uit zijn ogen veegde. 'Haastige spoed is zelden goed, nietwaar? Haha. Nou ja, ik heb in elk geval geen honger meer. Hoog tijd om jullie te vertellen van het gevaar waarin je verkeert. Dit bos...'
'...wordt omgehakt door meneer Hakmaranman en zijn vriend Smek gaat van alle inwoners mjamburgers maken,' zeiden wij in koor.
'Oh,' zei de man een beetje teleurgesteld. 'U wist het al.'
'Jazeker,' glimlachte mijn vader. 'Maar wat u niet weet, en meneer Hakmaranman weet dat ook niet, is dat dat voze plannetje niet doorgaat. Want mijn vrouw is niemand anders dan... de Donderkat!'
De ogen van de kanoman, die altijd al groot leken dankzij zijn dikke bril, werden nu werkelijk reusachtig. Zijn gezicht verbleekte en hij stamelde: 'U? Maar... maar...'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 16 maart 2012

Het maakt niet uit, wat je bestudeert

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Wij hebt een lab gebouwd,´ zei Kwetter trots. 'Voor de mama van Michael. Dan maakt zij boemen voor ons.'
Een tijdje later zat de kanoman op een tak naast ons.
Hij was ongeveer zo oud als mijn ouders en een beetje te dik. Zijn gezicht was vriendelijk en zijn blauwe ogen zaten achter een dikke bril. Niet bepaald het type dat met één hand een reuzenalligator van zich af mept.
'Och,' zei de man, 'dat is niet moeilijk, hoor. Je moet alleen even weten waar hun zwakke plekken zitten. Kijk, als je 'm hier op z'n snuit mept... (hij tikte met zijn wijsvinger in de lucht, op een denkbeeldige snuit) dan gaat-ie kapot van de pijn, en dan durft hij de rest van z'n leven niet meer in je buurt te komen. Maar geef je 'm daar een tik, dan voelt-ie niks. En hap, weg ben je. Ja, echt hoor, in één hap ben je weg! Ongelooflijk, he? Zijn het geen prachtige beesten?'
'Het is maar wat je prachtig noemt,' zei ik.
'Oh, neem maar van mij aan dat ze schitterend zijn! Ik bestudeer ze al dertien jaar lang, dus ik kan het weten.'
'Hoe komt u in 's hemelsnaam op het idee deze monsters te bestuderen?' vroeg mijn vader. Er lag een soort afkeuring in zijn stem.
De man glimlachte: 'Ik ben een wetenschapper, moet u weten. Ons wetenschappers maakt het niet uit wát je bestudeert – zolang je maar studeert.'
'U, een wetenschapper?' riep mijn moeder smalend. 'Nou toevallig ben ik zélf een wetenschapper, en ik herken mijn collega's op twintig meter afstand. Ha! U hebt niet eens een witte jas!' Dat klopte. De meneer had een lichtgekleurd pak aan met een vies bruinig-groenig kleurtje.
'Mijn excuses,' schrok de man. 'Ik had natuurlijk mijn witte jas aan moeten doen. Ja. Maar een tropisch regenwoud worden ze zo snel vies, he? Vandaar. Excuses. Trouwens, dame...' Hij bekeek mijn moeder van top tot teen. Of ze misschien ergens een witte jas had. Achter haar rug misschien? Zat ze erop? Maar hoe langer hij keek, hoe duidelijker het werd dat ze geen witte jas aanhad. Ze had zó ontzettend geen witte jas aan, dat de man ervan ging blozen.
'U hebt gelijk,' zei mijn moeder grootmoedig. 'Er is een tijd voor de witte jas en er is een tijd voor andere kledij. Hartelijk welkom in Boegoe Boegoe, collega!'
'Dank U wel,' zei de man.
'En als wij u ergens mee kunnen helpen, dan horen wij het graag. Wat komt u hier eigenlijk doen?'
'Ik ben op zoek,' zei de man, 'naar een ei. Een alligator-ei. Het is nu namelijk het broedseizoen – ik weet niet of u het gemerkt hebt, maar de alligators zijn een stuk agressiever dan normaal...'
'Dat was ons nog niet opgevallen,'zei mijn vader.
'Misschien omdat het normaal óók al van die rotbeesten zijn,' opperde ik.
'De verschillen zijn vrij subtiel,' gaf de kanoman toe. 'Maar hoe dan ook: ik moet zo'n ei hebben. Of nog liever een paar eieren. Zoveel mogelijk.'
'Waarom?' vroeg Gaby. 'Wat gaat u er mee doen?'
De man keek naar zijn schoenen en mompelde iets over 'zuiver wetenschappelijke doelstellingen, kan ik u verzekeren'. Daarna keek hij ons indringend aan. Zijn fletse blauwe ogen leken plotseling te branden als de blauwe vlam van een snijbrander.
'En er is haast bij. Heel veel haast.'

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 14 maart 2012

Boomtakken bijten niet

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Dat ging niet goed.
Een reusachtige sissipi-slang liet zich langzaam uit de takken zakken, en strekte zich uit naar de kanoman. De arme kerel had niks in de gaten toen het beest haar muil wagenwijd opensperde. Terwijl sissipi-slangen toch een spectaculair slechte adem hebben, dus hij had het moeten ruiken. Kennelijk ging hij teveel op in zijn spel met de alligators.
Het gif droop van de enorme slagentanden, Als de man nu niet heel snel omkeek was er niks meer aan te doen.
Hij keek niet om.
'Joewieieie!' gilde Kwetter, en ze stortte zich naar beneden. Nogal roekeloos, want er zaten geen takken of lianen tussen haar en de grond. Die hadden er wel gezeten, maar ze waren verbrand met mama's vorige laboratorium.
Dus ja.
Het enige dat er tussen Kwetter en de snel naderbij komende grond zat, was de sissipi.
Dus aan de sissipi greep Kwetter zich vast.
Nou zijn er nogal wat verschillen tussen een slang en een boomtak. Boomtakken bijten niet, bijvoorbeeld, en slangen kunnen zichzelf voortbewegen, nou ja, noem maar op. Het belangrijkste verschil, op dit moment, is dat een tak aan een boom vastzit.
En een slang zit nergens aan vast.
Vandaar dat de Kwetter met slang en al naar beneden duikelde.
Een alligator sperde zijn muil wijdopen.
Wat er toen gebeurde, was ongelooflijk. Ik was toch al heel wat gewend van Kwetters rappe handigheid, maar dit had ik niet voor mogelijk gehouden.
Ze gaf de slang een flinke zet. Naar beneden, zodat het beest eerder in de bek van de aligator terecht kwam dan zijzelf. De alligator klapte onmiddellijk zijn kaken op elkaar om de slang doormidden te bijten. De sissippi spartelde in doodsnood met zijn staart, en omdat Kwetter het puntje van die staart nog vasthad werd zij woest heen en weer geslingerd. Op precies het juiste moment liet ze los. Ze werd met grote kracht door de lucht geslingerd en ze belandde... precies in de kano! Op de blote roze knieën van de kanoman.
Die was behoorlijk verbaasd.
Zat daar opeens een meisje op zijn schoot! Een poedelnaakt oranje meisje, met etensresten in haar haar.
'Interessant,' zei de man. Hij bekeek onze vriendin van top tot teen. 'Zeer interessant.' Hij haalde een opschrijfboekje uit zijn borstzak en klikte een balpen tevoorschijn. 'Hebt u altijd al deze kleur gehad? Ach, u spreekt natuurlijk geen Nederlands. Mijn excuses... Ach! “Mijn excuses”, dat verstaat u natuurlijk ook niet! Sorry. Verstaat u sorry? Ik bedoel...'
'Ik verstaat u wel, hoor,' zei Kwetter koket. 'Ik verstaat u uitstekelvarken.'
Kwetter zegt nooit uitstekend. Ze zegt altijd uitstekelvarken. Dat vind ik een grappig woord, en aangezien ze Nederlands heeft geleerd van mij (en, okee, ook een beetje van mijn zusje), weet ze niet beter of het is het enige juiste woord.
Haha.
'U spreekt Nederlands?' vroeg de man verbaasd. 'Interessant. Heel interessant.' Hij krabbelde iets in zijn opschrijfboekje. Daarna prikte hij met zijn pen in de neus van een alligator, die zich kermend uit de voeten maakte. 'Waar hebt u Nederlands leren spreken, als ik vragen mag?'
'Ik hebt het geleerd van Gaby en Michael,' zei Kwetter, terwijl ze met een peddel een slang uit de boot wipte. 'Zij is daarboven, in het laboratorium.'
'In het wát?' De kanoman kon zijn oren niet geloven,


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 12 maart 2012

Een bijna liefdevolle stoeipartij

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

'Natuurlijk kunt jij dat wel, mama,' lachte Kwetter. 'Jij kunt alles. En boemen maken kunt jij het beste van alles!'
Mijn moeder glimlachte dankbaar. 'Ach ja,' zei ze, 'ik kan het natuurlijk wel, Kwettertje, maar wat ik bedoel is: kan ik het ook binnen een week? Ik moet een goeie voorraad bommen maken voordat de schurken hier zijn...'
'Mama,' fluisterde ik, 'ik vrees dat je te laat bent. Kijk maar eens naar beneden. We hebben bezoek.'
'Verhip' zei papa. 'Je hebt gelijk. Ik zie hem ook.'
'Wie? Wat?' Mama en de meiden verdrongen zich aan de rand van het laboratorium, zo nieuwsgierig dat ze mij bijna naar beneden duwden. Gelukkig greep Kwetter me net op tijd vast; hoewel het daarna wel weer even moeite kostte voor ze me los liet. Voorzichtig keken we naar beneden,
Diep onder ons zagen we een kano. In de kano zat een man. Zijn gezicht konden we niet zien, want hij had een tropenhelm op. Zijn knieën zagen we wél, want hij had een korte broek aan. Het waren vlezige, roze knieën.
'Hee,' zei ik, 'Niemand van de houthakkers had zulke knieën. Dat weet ik heel zeker.'
'Wie is dit dan?' vroeg Gaby.
'Weet ik veel. Iemand anders.'
Goed. Dat raadsel was dus opgelost. Maar dan nu het volgende: wat deed die meneer hier?
In de eerste plaats was hij aan het peddelen. Een hele klus, want kano's zijn bedoeld om mee op rivieren te varen, en op meren en zo, en dit was geen rivier of meer of zo. Dit was een oerwoud. Een heel vochtig, drassig, modderig oerwoud, dat wel. Dus je kón er wel peddelen. Maar erg snel ging het niet. Zelfs wij, tientallen meters boven hem in de lawaaiïge jungle, konden zijn gesteun en gepuf duidelijk horen. Dat peddelen was kennelijk een hele klus.
En hij was ook nog met iets anders bezig, iets veel moeilijkers zelfs: hij probeerde te ontsnappen aan de alligators. Een volkomen onmogelijke opgave, dachten wij, maar de man in de kano leek er geen enkele moeite mee te hebben. Een monsterlijk grote alligator sprong half de kano in - sperde zijn bek open – wierp zich op de kanovaarder... maar die lachte: 'Hoho, kleine deugniet!' en gaf hem met zijn peddel een lichte tik op de neus. Het monster dook piepend het moeras in. Maar daar kwam alweer een tweede alligator aan. De man kneep de bek van het ondier dicht met de duim en wijsvinger van zijn linkerhand, en stak ondertussen zijn rechterwijsvinger in het oog van nummer drie.
Met grote ogen van verbazing keken we naar de kano-man, die met speels gemak de ene alligator na de andere van zich af werkte. Monsters van zes, zeven meter zaten ertussen. De man lachte erom en noemde ze deugniet, boefje en rakkertje. Ja, de beheerste tikjes die hij uitdeelde hadden bijna iets liefdevols. Zoals papa zou stoeien met Gaby en mij, zo vocht de kanoman met de dodelijke alligators.
Wij durfden nauwelijks te ademen. De alligators werden steeds nijdiger, en het waren er zo veel... dat kon toch niet goed blijven gaan?


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 9 maart 2012

Mama doet raar

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ieder half-kokosnootje vol water moest met gevaar voor eigen leven tussen de alligators vandaan worden geschept, waarna je tot bovenin een boom moest klimmen zonder te morsen. Vervolgens moest dat water naar het brandende lab worden gegooid, en eigenlijk moest ieder druppeltje recht op een vlam terecht komen. Al snel zagen we in dat het lab niet meer te redden was, en probeerden we alleen nog maar te voorkomen dat de brand naar andere bomen oversloeg.
Dat lukte wonderwel, en na een paar uur was het gevaar voorbij. Van het lab was alleen nog een grote, geblakerde stomp over, die uit de grond oprees als een gigantische rotte kies.
Papa, die al lang door Gaby gered was en die aan het grootste deel van het bluswerk had meegeholpen, vroeg aan mama wat er nou eigenlijk mis was gegaan.
'Oh niks,' zei mama monter, 'Het ging juist hartstikke goed. Ik dacht: laat ik makkelijk beginnen, en wat zuiver koolstof proberen te maken. Dat ontploft weliswaar niet, maar het brandt goed want het is gewoon houtskool. Makkelijk te maken, joh! En het fikt fantastisch. Iets té fantastisch, zelfs. Ik heb een nieuw laboratorium nodig, ben ik bang.'
'Tja,' zei papa en hij keek naar de verbrande stomp. 'In ieder geval heb je voorlopig koolstof genoeg, hoop ik. Dat is tenminste iets. Maar een nieuw laboratorium, daar hebben we helemaal geen tijd voor. Hakmaranman is door de bergen gebroken, en zijn mannen kunnen ieder moment beginnen de eerste bomen neer te halen!'
'Oh,' zei mijn moeder, 'dan hebben we nog wel een paar dagen de tijd. Hoe ver is hij bij ons vandaan?'
'Ongeveer een uurtje zwieren,' zei ik.
'Nou, kijk eens aan,' zei mama tevreden. 'Dan hebben we nog wel een week. Want die houthakkers zwieren niet. Die hakken. En dat gaat een stuk langzamer.'
'Dat is natuurlijk waar,' zei mijn vader opgelucht. 'Want ze moeten niet alleen hakken, ze moeten ook nog knokken met de alligators, en een weg aanleggen, en alle bomen op vrachtwagens laden, en...'
'En we moeten geen tijd verspillen met gebabbel,' zei mama. 'Aan de slag.'
Aan de slag gingen we, en nog voor de dag om was hadden we het nieuwe laboratorium af. Dat kwam vooral door de hulp van de Boegoenezen. Die werkten als bezetenen.
Ze begrijpen dat ze in gevaar zijn, dacht ik.
Maar Kwetter vertelde dat ze gewoon haast hadden, want ze moesten nog naar een verjaardagsfeestje.
'Maar wij gaat niet naar het feestje,' zei Kwetter tevreden. 'Wij gaat mama helpen de boemen te maken.
'Ja-a,' zei mama. Haar stem klonk raar, zoals hij nog nooit geklonken had. En ze keek ook een beetje vreemd.
'Wat is er met haar?' vroeg Gaby aan papa.
'Geen idee, meidje. Ze kijkt raar – het doet me ergens aan denken, maar aan wat? Ik heb haar eerder zo gezien, maar wanneer? Oh ja! Nu weet ik het weer! Het was op de avond dat ik haar ten huwelijk vroeg – hoe kan ik dat nou vergeten? Jongens,' zei hij plechtig, 'jullie moeder twijfelt. Ze is onzeker. Dit moment moeten we voor altijd onthouden, want zoiets zullen we nooit meer zien.'
'Waar twijfel je dan aan, mam?'
'Oh lieverds,' zuchtte mama. 'Er is een hele dag voorbij, en een laboratorium verwoest, en ik heb alleen nog maar wat houtskool! Ik heb geen idee waar ik de andere spullen vandaan moet halen. Ik...' ze zuchtte weer, 'ik weet niet of ik dit wel kan!'

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

donderdag 8 maart 2012

Zou dat nou niet gevaarlijk zijn?

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wat ik zag was een grote rookwolk, uit de richting van mama's laboratorium.
We haastten ons erheen. Kwetter leek door de boomtoppen te vlíegen, zo hard ging ze. De Boegoenezen gingen niet veel langzamer, en direct achter de Boegoenezen kwam ik. Ik sprong en zwierde en rende over boomtakken, allemaal veel sneller dan ik zelf ooit voor mogelijk had gehouden.
Ja, als je moeder in de fik staat, dan wil je wel.
Papa wilde ook wel, maar hij kón niet snel. Het duurde niet lang of hij hing ergens aan een doodstille liaan, midden tussen twee takken in.
'Red jij papa,' hijgde ik tegen Gaby, 'dan help ik mama.'
'Ga maar zonder mij!' riep papa dapper. 'Ik red me wel!' Maar al terwijl hij het zei begon hij langzaam langs zijn liaan naar beneden te glijden. Ik keek naar de grond en ja hoor, daar aan het uiteinde van de liaan lag een alligator. Met, inderdaad, een verwachtingsvol opengesperde bek.
'Red hem nou maar,' drong ik aan, en Gaby mopperde jaja, rustig maar, en zwierde op hem af.
Zelf ging ik verder naar mama's laboratorium.
Dat stond, zag ik tot mijn ontzetting, compleet in lichterlaaie. Het houten vloertje was al niet eens meer te zien – de hele boomkruin was één brullende, kronkelende massa vlammen.
De boomtoppen ernaast zaten vol Boegoenezen, die een beetje schaapachtig naar de brand zaten te kijken. Geen van hen stak ook maar één poot uit om mijn moeder te redden.
'Ik kom eraan mama,' schreeuwde ik. 'Hou vol, in 's hemelsnaam, hou vol!'
'Doe ik, lieverd,' klonk haar stem achter mij. Ik draaide me om. Daar zat ze, op een tak, met in haar armen een enorme stapel halve kokosnoten. Ze zag er een beetje aangebrand uit – alsof haar kapsel in brand had gestaan, eigenlijk (en dat had het ook) – maar ze was springlevend en er ontbraken, zo op het eerste gezicht, geen belangrijke stukjes. Kwetter zat naast haar.
'Ik zit hier goed, hoor,' zei ze geruststellend. 'Je dacht toch niet dat ik in mijn lab was gebleven? Haha! Nee, dat is het eerste dat je leert als je wetenschapper wordt: bij brand in het lab meteen naar buiten. Hup!' Ze gooide mij een halve kokosnoot toe.
'Wat moet ik daarmee?'
'Water scheppen,' antwoordde mama. 'Dat vuur moet uit, anders staat straks het hele bos in de fik. Dat probeer ik ook al de hele tijd aan de Boegoenezen te vertellen, maar als iets zeg beginnen ze alleen maar vriendelijk en geïnteresseerd te knikken. Verder doen ze niks.'
'Ik vertaal het wel even,' zei ik. Ik spreek zeer gebrekkig Boegoenees, maar ze begrepen snel genoeg wat ik wilde vertellen. Ze zaten zich ook al de hele tijd bezorgd af te vragen: zou dat nou niet gevaarlijk zijn, zo'n brandende boom midden in het bos?'
Ze begonnen meteen met blussen. Maar een brand blussen met halve kokosnoten, dat is nog niet zo eenvoudig.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 5 maart 2012

Niks lekkere wriemelende vingertjes!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het monster sprong van onder een struik vandaan – die beesten kunnen verrassend ver springen – tot vlak voor de neus van meneer Hakmaranman. Bek wijd open, tanden glanzend van scherpte en in zijn oogjes een valse, bloeddorstige blik.
En wat denk je dat meneer Hakmaranman deed?
Nou – wat zou jij doen, als er ineens zo'n monster op je af sprong? Een soepele zijwaartse salto maken, zodat je nét op tijd weg was als het beest zijn kaken dichtklapte? Een watervlugge, mokerharde karatetrap waarmee je zijn hele muil ontwrichtte? Als versteend blijven staan en in paniek een beetje met je armen voor je uit wapperen als een bange idioot, met als enige resultaat dat je armen het eertse zijn wat door de alligator wordt opgeslokt?
Geef maar toe: het is dat laatste. Dat van die bange idioot, dát zou je doen.
En dat is ook wat meneer Hakmaranman deed. Tenminste, zo zag het eruit door de verrekijker. Hij stond daar maar een eind raak te wapperen.
Nu was één van zijn wapperende armen geen arm, maar een kettingzaag.
Dat is best een groot verschil.
Daar kwam de alligator ook achter. Hap, zei hij, in de hoop op een paar smakelijke armpjes. Met van die lekkere angstvingertjes, die nog doorkriebelen en -wriemelen terwijl ze al door je slokdarm naar beneden glijden.
Helaas. Niks lekkere stevige armpjes. Niks verukkelijk wriemelende vingertjes. Nee, een kettingzaag.
Nnjjjjjennnng!
De alligator keek lelijk op zijn neus. Wat nog geen eenvudige klus was, want die neus was inmiddels keurig in twee helften gehakt. De linkerhelft zwalpte naar links en de rechter wiebelde naar rechts en de alligator brulde van de pijn. Had hij beter niet kunnen doen, want brullen die je met je bek en die bek, daar was dus iets mee. Hoe harder hij brulde, hoe zeerder het deed. En hoe meer zeer, hoe harder de brul. Op het laatst stonden de bomen te schudden van het lawaai. En daarna, plostseling: stilte.
De alligator maakte geen enkel geluidje meer.
Dat kwam waarschijnlijk doordat meneer Hakmaranman zijn kop eraf had gehakt.
'Wat is er, knul?' vroeg papa. 'Gaat het wel goed met je?'
'Je ziet een beetje groen,' giechelde Gaby.
'Ja, lach maar,' zei ik. 'Ik ben niet bepaald dol op alligators, maar wat Hakmaranman daarnet deed, dat gaat zelf mij een beetje te ver.'
'Is het iets waar je misselijk van wordt?' vroeg Gaby nieuwsgierig. 'Je ziet eruit alsof je moet overgeven.'
Ik zei niks.
'Mijn broer moet best vaak overgeven namelijk,' vertelde Gaby aan Kwetter. 'Hij is heel gevoelig. Ik denk dat het zo gaat beginnen. Zie je dat zijn wangen al een beetje bol staan?'
'Zit je broer niet te plagen,' zei papa. 'Hij kan er niks aan doen: als een alligator een kettingzaag tegenkomt, is het resultaat gegarandeerd onsmakelijk.'
Toen kon ik mij niet langer inhouden.
'Hee!' riep Gaby. 'Kijk even uit waar je kotst, ja?'
'Jakkes, knul, toch niet over de verrekijker! En jij, jongedame, let een beetje op je woorden, ja?'
'Jullie mag niet Michael plagen,' zei Kwetter boos. Ze keerde zich naar mij en zei vastbesloten: 'Ik gaat jou troosten.'
'Hee,' riep ik snel, 'wat zie ik daar?'
'Is niks,' zei Kwetter. 'Kom, kuffelen!'
Maar er was gelukkig wél iets. Of nou ja, gelukkig...


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 2 maart 2012

Meneer Hakmaranman

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Dat klopt,' zei papa, 'we hebben geen enkel idee. Voornamelijk omdat jij de verrekijker de hele tijd voor jezelf houdt.'
'Dat komt,' legde ik uit, 'omdat ik er nog niet klaar mee ben. Daar kan ik toch niks aan doen?'
'Vertel nou maar gewoon wat je ziet,' bitste Gaby. 'Als we moeten wachten tot jij iets eerlijk deelt, zitten we hier morgen nog.'
Oohhh...keej?
'Ik zie houthakkers,' zei ik, 'maar het zijn wel hele rare houthakkers. Ze hebben meer geweren dan zagen. Kennelijk hebben ze net een veldslag geleverd met de alligators. Er ligt een grote stapel reuzenalligors en de houthakkers zijn druk bezig de velletjes eraf te halen.'
'Dat zal ze al een aardige winst opleveren, ' zei papa. 'Krokodillenleer is duur spul.'
Een paar houthakkers was bezig de lekkerste stukjes van de krokodillen af te snijden en in vrieskisten te stoppen. Vier anderen zochten alle overgebleven stukken alligator bij elkaar en sjouwden ze naar de mjamburger-machine.
Op dat moment kwam er een dure Jeep over de fonkelnieuwe alsfaltweg gereden. Je kon zien dat het een dure wagen was, geen ik-ben-een-houthakker-en-ik-cross-door-het-bos-jeep, maar een kijk-mij-eens-ik-heb-super-veel-geld-auto. Van een duur Duits merk, glimmend, zonder een spatje modder, met een grote gouden H op de zijkant.
Eruit stapte een wonderlijke man. Hij was klein en dik, maar zijn schouders waren breed en hij zag er sterk uit. Hij droeg een duur wit pak, laarzen van slangenleer en een spiegelbril. Zijn gezicht was bruin en hij had een klein, zwart snorretje.
Maar dat was niet het wonderlijke.
De man had geen linkerhand. Ieder mens maakt wel eens een foutje. Dat is op zich niet erg. Maar als je houthakker bent is het toch een stuk erger dan wanneer je, ik noem maar wat, in een gezellig winkeltje pluchen beesten staat te verkopen.
En deze kerel zag er niet uit alsof hij pluche beesten verkocht.
Dus ja.
Dat zijn linkerarm vlak onder de elleboog ophield, dat was ook nog niet zo heel wonderlijk.
Het wonderlijke was wat hij op de plaats van zijn linkerhand had laten zetten. Dat was geen nep-hand. Het was geen piraten-haak. Nee, vanaf de elleboog was zijn linkerarm niets anders dan een kettingzaag.
Achter hem stapte nog een man de auto uit. Een magere man met een grauw-gele gelaatskleur. Hij droeg een gitzwart pak, en hoewel hij er lang niet zo angstaanjagend uitzag als de kettingzaag-man sloeg de koude schrik mij om het hart. Want dit was meneer Smek, die ooit hoogstpersoonlijk had geprobeerd mij en mijn familie in een stapel mjamburgers te veranderen. Dat was hem niet gelukt, natuurlijk, maar het had maar weinig gescheeld. En geloof me, als je de draaiende kartelmessen van de vleeshakker op een paar centimeter van je gezicht hebt gezien, dan vergeet je dat van je leven niet meer.
Smek liep naar de mjamburger-machine en gaf er een paar liefhebbende klopjes op. Daarna riep hij iets tegen de mannen die met de stukken alligator sjouwden. Ik was te ver weg om het te horen, maar waarschijnlijk ging het over snel doorwerken want ze werkten snel door.
De man met de zaag-arm (later vertelde papa dat dat meneer Hakmaranman was. Alsof ik dat zelf niet al bedacht had.) liep naar de rand van de asfaltweg, waar de dooie alligators lagen. Hij begon zijn houthakkers uit te kafferen. Tenminste, ik kon niet horen wat hij zei maar zijn gezicht stond alsof hij mensen uitkafferde en zijn houthakkers keken of ze uitgekafferd werden.
Dus ja.
Hakmaranman wees naar de bomen. Blijkbaar wilde hij dat zijn houthakkers hout gingen hakken. De houthakkers wezen op de modderige, moerassige bosgrond. Hun baas werd heel erg rood, begon te schreeuwen en wees nog eens op de bomen. Voorzichtig stapte een houthakker van de weg af en liep naar het bos.
Al snel zakte hij tot voorbij zijn kuiten weg in de het modderwater. Toen tot boven zijn knieën. En toen, plotseling, dook er een reuzenalligator op uit de modder en hap! Daar ging het linkerbeen van de houthakker. Het ging zo snel dat zijn vrienden, die met hun geweren in de aanslag hadden gestaan, niet eens de tijd hadden om te schieten. Ze schoten het beest wel overhoop, natuurlijk, maat ton was het been al verdwenen. Ze sleepten eerst hun kameraad op het droge en zeulden daarna de dooie alligator bij de rest op de stapel. Er volgde een woedende woordenwisseling met meneer Hakmaranman. Het draaide erop uit dat hij zelf van de weg af stapte, met een gezicht van ik-zal-jullie-eens-wat-laten-zien.
Hij had nog geen tien stappen gelopen toen hij werd aangevallen door de grootste alligator die ik ooit gezien had.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE