Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 30 april 2012

Smek valt flauw

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


De alligator voerden een duizelingwekkende reeks sprongen en salto's uit. Hakmaranman tolde in het rond, voortdurend nét te laat om het beest te raken. Roekeloos zwiepte de zaag in en uit de wilde werveling.
Ik werd al misselijk als ik er naar keek.
Meneer Hakmaranman zag trouwens ook een beetje groen. Misschien was dat misselijkheid. Misschien was het ook gewoon angst. De alligator was duidelijk te snel voor hem.
Hij stond maar wat in het wilde weg te hakken met zijn zaag-arm. Als hij doel zou treffen was dat niet meer dan toeval. Misschien was dat alles wat hij nog durfde hopen.
Het was puur geluk – voor ons – dat hij Gaby en mij niet raakte.
En het was pure pech – voor hem – dat hij zichzelf wel raakte.
Plotseling stond hij stil en keek verbaasd naar zijn rechterarm.
Die lag in de hoek van de kamer.
'Dat,' stamelde hij, 'daar,' en hij wees naar zijn arm. Tenminste, dat probeerde hij, maar hij had dus niks meer om mee te wijzen.
Even keek hij niet-begrijpend naar zijn rechter elleboog (die zat nog op haar plek; alleen de onderarm was eraf). Toen drong het langzaam tot zijn hersens door: verrek, geen onderarm – zou dat geen pijn doen?
Ja, bedachten zijn hersens, dat doet waarschijnlijk best wel pijn. Best wel behoorlijk.
Hakmaranman zette het op een brullen. Of nou ja, brullen... het leek nog het meeste op het loeien van een koe, eigenlijk. 'Doe-oe iets! Smek! Doe-oe-oe-oe ie-iets!'
Smek deed niets. Smek lag bewusteloos op de tafel. Flauwgevallen toen hij het bloed zag.
Dat vond ik wel grappig: de grootste en gemeenste slager van Nederland kon niet tegen bloed!
Nu snapte ik waarom zijn machines altijd zo groot waren. Dan hoefde hij nooit wat te zien.
Je deed er gewoon aan de ene kant een koe in (of een kindje of zo) en dan kwam er aan de andere kant een mjamburger uit. En alle akelige dingen, het snijden, het breken, het bloed en de pijn, dat gebeurde allemaal binnenin. Zodat je kon doen alsof het er niet echt was.
Dat zou je nu niet lukken. In zijn paniek rende Hakmaranman de hele container door. Je kon geen enkele kant op kijken zonder dat hij vroeg of laat vlak voor je neus langs vloog. En als het je al lukte om de andere kant op te kijken, dan trok Hakmaranman je aandacht wel, met zijn voortdurende gejammer.
De alligator stond er tevreden naar te kijken. Op zijn achterpootjes, met zijn voorpootjes in zijn zij.
'Dank je wel, joh,' zei ik. 'Dat was op het nippertje, eerlijk gezegd. Ik was echt even bang dat we dit niet zouden overleven.'
'Natuurlijk overleeft jullie het wel,' zei de alligator. 'Ik zorgt voor jullie, dat weet je toch. Maar ik moest een hele tijd zoeken naar een klein velletje. Van alligator. Velletjes was allemaal groot, daar paste ik niet in.'
Het was Kwetter.
Natuurlijk was het Kwetter. Wist ik allang hoor.
'Hee Gaby,' riep ik. 'Dit wist ik allang, hoor!'
Gaby gaf geen antwoord.
'Gaby?'
Gaby lag bewegingloos op het tapijt.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 27 april 2012

Woest, meneer, woest!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Er was geschreeuw, en gejank van kettingzagen. In alle herrie was er één woord dat telkens terugkwam: krokodil.
Waaraan je kunt zien dat de houthakkers er geen verstand van hadden, want het waren alligators.
De deur knalde open en de twee lijfwachten sprongen naar binnen. Haastig smeten ze de deur achter zich dicht en deden hem op slot. Hun gezichten waren grauw en bezweet.
'Wat is er aan de hand?' Hakmaranman's stem klonk rustig, maar niet geruststellend. Ik bedoel: een tikkende tijdbom is ook rustig. En daar ga je ook niet op je gemak tegenaan hangen om eens lekker bij te kletsen.
De houthakkers keken onzeker naar hun baas. 'Er is een krokodil in het kamp, m'neer.'
'Alligator,' mompelde Gaby op de grond, maar niemand lette op haar.
'Geeneens geen grote krokodil - maar woest, m'neer, woest! En wij maar schieten! En maar hakken! Maar we krijgen hem niet te pakken.'
Op dat moment klonk er een luide bonk tegen de ijzeren deur van de container. Alsof er een beest uit alle macht tegenaan gesprongen was. Daarna kwam er nog een bonk, en nog een. De woede van het beest galmde oorverdovend door de ijzeren kamer.
De twee houthakker krompen ineen en verstopten zich achter het bankstel.
'Hah,' deed Hakmaranman laatdunkend, 'zijn jullie nou kerels? Ik zal jullie eens wat laten zien!' Met die woorden beende hij naar de deur. Hij zette zijn zaag aan, plantte zijn poten schrap op het tapijt en trok de deur open.
De alligator, die net aan een nieuwe bonk begonnen was, vlóóg naar binnen. Tussen de benen van Hakmaranman door.
Meneer Smek sprong met een gil op de tafel. Ik balde mijn vuisten en ging tussen mijn zusje en het monster in staan. Niet dat ik het van een kwaaie alligator kan winnen, natuurlijk, maar wat moest ik anders. Gaby lag gewond op de grond, die kon zich niet redden. En als ik dit alles overleefde en terugkwam bij mama, wat moest ik dan zeggen? Dat ik haar gewoon had laten liggen?
Dat dus niet.
Dan knokte ik net zo lief met een alligator.
Maar dat was niet nodig. De alligator kwam niet eens onze kant op. Het beest richtte al zijn aandacht op meneer Hakmaranman. Het probeerde dicht bij hem te komen, zonder meteen in stukjes gezaagd te worden.
Dat lukte wonderwel. De alligator was razendsnel en kon springen en duikelen zoals ik nooit een alligator heb zien duikelen. Op een gegeven moment maakte hij zelfs een salto.
Meneer Hakmaranman was lang zo snel niet. Maar ja, hij had een kettingzaag en dat is ook wat waard. Met grote woedende halen zwaaide zijn zaag in de richting van het dier. Daarbij raakte hij van alles: tafeltjes, het luxe bankstel, zijn eigen doos met grote dikke sigaren, en bijna meneer Smek. Stukken leer, splinters hout en friemeltjes tabak vlogen door de container. Maar de alligator bleef ongedeerd. Die was telkens nét weggesprongen als de zaag ergens neerkwam.
Het was trouwens een heel klein alligatortje, zag ik nu.
En het gekke is: hij kwam een paar keer vlak bij meneer Hakmaranman – en toch beet hij die schurk niet.
Waarom niet?
Wat kwam dat beest hier doen, als hij niet kwam bijten?
Kwam hij alleen maar hier alleen maar om meneer Hakmaranman te jennen? Het leek er allemachtig veel op, zo onderhand, en het lukte ook heel aardig. Hakmaranman werd steeds roder en zweteriger, steeds wilder en wilder maaide hij in het rond met zijn zaag. Zijn ogen waren groot en woest en hij gromde als een beest.
Dat kon onmogelijk goed aflopen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 25 april 2012

Als ordinaire koebeesten

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik hing tussen de twee grote, sterke houthakkers in die voor de deur op wacht hadden gestaan. Ze hielden me ieder bij een arm.
'Goed werk, jongens,' zei Hakmaranman. 'Gooi 'm maar weer naar binnen.'
'Gooi maar lekker hard!' riep Smek.
Dat deden ze.
Nét naast het superzachte bankstel.
Au.
'En dan nu,' zei Smek, 'mjamburger-tijd!'
'Hoho,' zei Hakmaranman, 'wacht eens even. Als dit inderdaad die terroristenkindjes zijn, dan staat er toch een prijs op hun hoofd? Tienduizend per kind, dacht ik. Samen dus twintig briefjes van duizend. Da's beter verdienen dan mjamburgers, waar of niet?'
'Daar gaat het niet om,' gromde Smek. 'Die smeerlapjes hebben mijn fabriek tot op de grond...'
'Smeerlapjes?' riep ik verontwaardigd. 'Wie doet er hier kinderen door de Mjamburgers? Dát is pas een smerige schurkenstreek!'
'Ja,' kreunde Gaby vanaf de vloer.
'Waar het om gaat,' snauwde Smek, 'is dat ik ze persoonlijk in kleine stukjes wil hakken. Heel, heel kleine stukjes. Dat vind ik namelijk leuk. Want zij hebben mijn spullen kapotgemaakt en eigen schuld is dikke bult. En eerlijk is eerlijk.'
'Eerlijk?' snoof ik. 'Wat is er eerlijk aan als je...'
'Snap ik wel,' zei Hakmaranman op sussende toon tegen Smek. Hij deed gewoon alsof hij me niet hoorde. Alsof ik niet bestond! Hij klopte Smek op zijn schouder en vervolgde: 'Snap ik heus wel. Maar bekijk het eens van mijn kant, wil je? Alles zit tegen, sinds we in dit rotland zijn aangekomen. We hebben een hele dag geknokt met een bende woeste krokodillen en nog geen stuiver winst gemaakt.'
'Al die krokodillehuiden,..' begon Smek.
'Nauwelijks genoeg voor de onkosten.' Hakmaranman maakte een paar vegende bewegingen met zijn hand. Alsof hij letterlijk Smek's argument van tafel veegde. 'En nu duiken er, aan het eind van deze ellendige en onwinstgevende dag, opeens twee kinderen op die hartstikke veel geld op kunnen brengen, zodat ik nét een beetje winst heb, en nou wil jij die dure kinderen weggooien! Ik snap het wel, maar ja, jouw wraakzucht gaat mij wel mooi tienduizend ballen kosten.'
'Okee,' gromde Smek, 'als jij dan echt alleen maar aan geld kunt denken, dan geef ik je toch gewoon geld? Tienduizend, als ik ze in de Majmburger-maak-machine mag gooien.'
'Hè hè, we zijn d'r uit!' grijnsde Hakmaranman. Hij knorde bijna van tevredenheid. 'Was dat nou zo moeilijk? Voor tienduizend mag je met ze doen wat je wilt, wat mij betreft.'
'Hee!' riep ik. 'Worden mijn zusje en ik nou verhandeld als ordinaire koe-beesten? Begrijp ik dat goed?'
Ze reageerden niet eens. Alsof ik echt niet weer was dan een loeiend kalfje.
'Moet ik ze nu meteen naar je machine brengen?' vroeg Hakmaranman.
'Ja, graag,' knikte Smek opgelucht. 'Anders ontsnappen ze vast weer. Die kinderen zijn duivels, let op mijn woorden.'
'Nou,' lachte Hakmaranman, 'deze keer zijn ze in mijn handen gevallen. En daaruit zullen ze niet ontsnappen!'
Op dat moment klonk er een vreselijk lawaai bij de deur van de container.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 20 april 2012

Boegoeneesje, me hoela!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ken jij die kinderen, smek?' vroeg Hakmaranman verwonderd.
'Nou en of,' zei Smek met een stem waar de haat vanaf droop. 'En jij kent ze ook.'
'Dat lijkt me sterk,' glimlachte Hakmaranman. Hij liet zich achterover vallen op het luxe, superzachte bankstel dat in de container stond (van binnen zag je trouwens niet dat het een container was, het leek meer een luxe hotelkamer). Tevreden legde hij zijn voeten op een duur salontafeltje en stak een sigaar op. 'In mijn kennissenkring,' ging hij verder, 'komen tienjarige, poedelnaakte, stinkende luizenbolletjes niet voor. Hoewel ik een neefje heb, dat... maar nee, die heeft meestal kleren aan.'
'Je kent ze wel,' hield Smek vol. 'Niet persoonlijk. Maar hun foto's heb je vaak genoeg gezien. Die hangen op elk treinstation en elk politiebureau ter wereld.'
'Ik kom nooit op een politiebureau, wat denk je wel,' snoof Hakmaranman. 'Als ik iets wil van de politie, dan komen ze naar mij. En met de trein ga ik ook nooit.'
'Dat doet er niet toe,' stampvoette Smek. 'Dit zijn de kinderen Laarmans, idioot. De kinderen van de Donderkat!'
Hakmaranman ging recht overeind zitten. 'Wat? Die terroristen? Zijn zij dat?'
Hij pakte mijn gezicht vast en blies de haren eruit.
Dat was ook wel nodig als je mij gezicht wilde zien: mijn haren waren heel wat langer dan vroeger. Ze zaten ook wat meer in de knoop, en ze waren wat viezer en sliertiger, en er zaten misschien hier of daar ook wel wat beestjes in.
In elk geval: toen mijn haren niet meer voor mijn gezicht hingen bekeek hij me nauwkeurig.
'Zou kunnen,' zei hij tenslotte. 'Zou heel goed kunnen.'
'Ze zijn het,' gromde Smek, 'ik weet het zeker. Zij hebben, samen met die duivelse moeder van ze, mijn mooie vleeshakker vernield. Daarna zijn ze met een tank door mijn prachtige fabriek gereden. Om nog maar te zwijgen van al mijn restaurants. Zevenendertig hebben ze er opgeblazen. Ze-ven-en-der-tig! Boem, van de aardbodem. Denk je dat ik hun gezichten ooit nog vergeet?'
'Okee, okee,' zei Hakmaranman. Hij wendde zich tot mij. 'En, wat heb je daarop te zeggen? Ben jij een van die terroristen?' Hij pakte me ruw bij mijn arm; kneep me bijna fijn, eigenlijk.
'Ikke niet begrijpen,' kermde ik. 'Mij zijn maar eenvoudig Boegoeneesje.'
Je kunt het altijd proberen, nietwaar?
'Boegoeneesje, me hoela!' schreeuwde Smek. 'Eenvoudige Boegoeneesjes rijden niet met tanks door fabrieken heen.'
'Was misschien iemand anders?' piepte ik. 'Is misverstand? Ik nu uitlegen, wij allemaal naar huis, van je haha, met de schrik vrij? Zoiets?'
'Niks ervan,' zei Smek. 'Jij gaat niet naar huis. Jij gaat naar SmikSmeks Mobiele Mjamburger-Maak Machine. Deze keer zul je niet ontsnappen!'
'Welles!' riep ik. Zo hard als ik kon beet ik in de hand van Hakmaranman. Die liet mij los, brullend van de pijn, en ik sprintte naar de deur, rukte die open en sprong naar buiten. Vrij! Ik zette het op een hollen, zo hard als ik kon. Ik vlóóg. Ik moest hulp halen voordat Gaby in de Mjamburger-maak-machine verdween. Ik rende zo ongelooflijk hard – het leek wel of mijn voeten de grond niet raakten. Het duurde even voordat ik snapte dat dat kwam, doordat mijn voeten de grond inderdaad niet raakten.
Ik stond nog steeds in de deuropening.
Of nou ja – stond niet, ik hing.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 18 april 2012

Hebbes!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Na een paar minuten zagen viel de boom om, en Gaby en ik vielen mee. De boom waarin we zaten was een echte woudreus, die al honderden jaren fier overeind had gestaan. Nu moest hij wennen aan een heel ander soort activiteit, namelijk op de grond liggen, en dat ging maar moeilijk. Heel langzaam, en onder luid krakend protest, bewoog de boom richting de grond.
Hadden wij even mazzel.
Niet alleen vielen we vrij zachtjes, we hadden bovendien nog de tijd om ons vast te grijpen.
'Iets buigzaams!' riep ik naar Gaby. 'houd je vast aan iets ...'
Toen raakten we de grond. Ikzelf klemde me vast aan een buigzame jonge tak, ongeveer zo dik als je arm maar nog wel groen, en die deed precies wat ik gehoopt had. Hij veerde een paar keer op en neer zodat ik lelijk door elkaar geschud werd, maar geen hele harde klap te verduren kreeg. Een paar schrammen en krassen, meer had ik eigenlijk niet.
Gaby was er slechter aan toe. Ze had een paar lianen vastgegrepen, maar die waren iets te buigzaam geweest. Mijn zusje was een tijdlang van tak naar tak gestuiterd en nu hing haar arm er een beetje scheefjes bij. Haar gezicht was zo grijs als de lucht in november.
'Mijn arm doet een beetje pijn,' piepte ze.
Maar die arm, dat was het probleem niet.
Het probleem was de grijnzende houthakker doe achter haar opdook en die haar met zijn grote graaiers van jatten vastgreep en tussen de bladeren uit hees.
'Hebbes,' gromde hij.
En 'Hebbes' gromde een tweede stem. Die klonk vlak achter mij en dat beviel me niks.
Twee grote grijpers van klauwen pakten mij bij de schouders en hesen me tussen de bladeren vandaan.
Triomfantelijk slingerden de houthakkers ons over hun schouders en ze droegen ons naar hun armetierige kamp. Daar klopten ze eerbiedig aan de deur van de grootste container.
Meneer Hakmaranman deed open.
'Is dit alles?' snauwde hij. 'Twee kindertjes? Moesten jullie daarvoor zoveel moeite doen? Nou ja, beter dan niks. Gooi ze maar op de vloer.'
Gooien? Moest dat nou echt?
De houthakkers vonden kennelijk van wel.
Oempf, deed ik.
Gaby piepte, maar daar lette ik niet op want ze piepte de hele tijd al. Vooral als haar arm bewoog, of als iemand hem aanraakte of zo.
Ik ben geen dokter, dus ik kan dat soort dingen niet zeker weten, maar als je mij op dat moment gevraagd had of mijn zusje een gebroken arm had, dan had ik zonder aarzelen 'Ja' gezegd.
Als een zielig hoopje ellende lag mijn zus op de vloer. Zelf was ik er niet veel beter aan toe. Ik had weliswaar geen gebroken arm, maar ik was behoorlijk hard neergekwakt door de houthakker en alles deed me zeer.
Meneer Hakmaranman snoof laatdunkend. 'Wat zijn de inboorlingen hier ongelooflijk achterlijk zijn. Moet je zien, Smek! Geen draad aan hun lijf, ongewassen en smerig, hun haren één groot tapijt van klitten en knopen – en luizen en vlooien ongetwijfeld. Je zou bijna niet geloven dat het mensen waren! Vind je wel, Smek? Hee, Smek! Moet je nou eens kijken joh!'
Met tegenzin kwam de majmburgerbaas onze kant op gelopen. Met een blik vol verveelde minachting keek hij ons aan.
Maar al snel werden zijn ogen zo groot als tennisballen, en hij keek woedend en stomverbaasd tegelijk – een hele prestatie, eigenlijk – en hij begon te blazen en te sputteren als een kat waar emand een emmer water overheen heeft gekeild.
Het duurde even voor hij weer kon praten. Toen siste hij: 'Jullie!'

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

zondag 15 april 2012

Sukkels!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Kijk eens even naar beneden?' fluisterde Gaby.
'Ik kijk wel mooi uit. Misschien staan ze daar beneden wel te wachten tot één van ons zijn hoofd over de rand steekt.'
'Oh ja. Wat nu?'
'Nu wachten we.'
'Waarop?'
Ik haalde mijn schouders op. 'Weet ik het. Gewoon, wachten tot er iets gebeurt.'
Dat moment kwam snel genoeg. We hoorden het gejank van een kettingzaag, en nog een kettingzaag, en de tak waarop wij zaten begon – bijna onmerkbaar – te trillen.
'Ze gaan ons omzagen,' concludeerde mijn zusje.
'Dan kunnen we beter een andere boom zoeken,' zei ik.
We zochten allebei een stevige liaan uit. 'En als ze nou klaar staan om op ons te schieten?' vroeg Gaby.
'Dan weet ik wel wat wij gaan doen,' antwoordde ik. 'Dan gaan we namelijk heel erg hard hopen dat ze missen. Klaar? Een... twee...'
Bij 'drie' zwierden we precies tegelijk naar de volgende boom. Er werd wel een paar keer geschoten, maar dat was niet langer het takke-takke-tak van een mitrailleur. Dat was een droog 'pang pang'.
'Een snaiper!' legde ik uit aan mijn zusje. Die weet dat soort dingen niet, namelijk.
'Wat is een snaiper?'
'Dat is een scherpschutters-geweer,' zei ik.
'Nou, zo scherp schiet-ie anders niet,' schamperde Gaby. 'Het is allemaal mis.'
'Ik ga daar niet over klagen,' zei ik.
We waren intussen aangeland in de volgende boom. Geen seconde te vroeg, want onze oude boom stortte krakend achter ons op de grond.
'Haha,' lachte Gaby.
'Sukkels,' grinnikte ik.
Toen begonnen de houthakkers aan boom nummer twee.
Die ging ook tegen de vlakte, en ik grinnikte weer: 'Sukkels,' terwijl de houthakkers het bladerdek van de gevallen nummer twee doorzochten. Naar ons. Tevergeefs. Want wij zaten niet in boom nummer twee. Hadden we nooit ingezeten.
Boom nummer twee stond naast die van ons. De buurboom, zou je kunnen zeggen.
Na een tijdje kregen de houthakkers door dat ze het verkeerde bladerdek doorzochten en ze stortten zich op boom nummer drie. Waar wij óók niet inzaten.
Sukkels.
In boom vier zaten we ook niet, en in boom vijf, zes en zeven ook niet.
Sukkels!
In boom acht zaten we wel.
'Hehe,' zei ik tegen Gaby, 'ze hebben het door.'
'Ja,' zei Gaby. 'Tijd om een liaantje te nemen naar een andere boom.
'Inderdaad,' want de kettingzagen beten zich al brullend een weg door de stam.
We zochten een andere boom uit.
Drie seconden later keken we elkaar aan. Bleek van schrik en ontzetting.
Want er was geen andere boom. Tenminste, niet dicht in de buurt. Alle bomen op zwier-afstand waren omgezaagd.
Dat hadden de houthakkers precies zo uitgerekend.
We konden niet meer ontsnappen.
'Sukkels,' gromde ik. Maar dit keer doelde ik niet op de houthakkers.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 13 april 2012

Het regent ongedierte

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Een kettingzaag stopt, als het goed is, vanzelf met zagen als je hem loslaat. Voor de veiligheid. Veiligheid is belangrijk bij zulke gevaarlijke machines.
Maar dit was de zaag van een maniak, en maniakken geven niet om veiligheid. Integendeel, maniakken zijn dol op gevaar. Dus deze gek had net zolang aan zijn kettingzaag zitten prutsen tot hij aan bleef staan, als je hem losliet.
Dat was voor de man in de boom, die de zaag probeerde te vangen, heel vervelend. Want hij pakte hem bij de verkeerde kant vast.
'Whaaaahaaargh!' zei de man.
'Sorry,' zei de maniak, 'maar het is ook een beetje je eigen schuld, hoor. Je bent toch een houthakker? Dan weet je toch wel wat de goede kant van een zaag is?'
'Hoeoeoew-aaauw!' antwoordde de man. En 'Mwaaaahaaiiii,' voegde hij eraan toe.
'Nou nou,' zei de maniak. 'Al die drukte om een paar vingers.'
'Dit is niet “een paar vingers”, ' zei een van zijn collega's, die met een zaklamp op de grond scheen. 'Een paar is twee. Ik tel er hier al gauw een stuk of zeven.'
'Hiiiyawoeoeoew!' merkte de man in de boom op.
'Kom maar weer naar beneden, Sjon,' riep de maniak. 'Hier schieten we niet veel mee op.'
Dat zag Sjon ook wel in, en hij ging naar beneden. Of misschien viel hij om een andere reden uit de boom. In ieder geval: hij kwam op de grond terecht en een paar kameraden hielp hem overeind om hem naar het kamp terug te brengen.
De overige houthakkers gingen weer met elkaar staan smiespelen. We konden niet verstaan wat ze zeiden, maar dat hoefde ook niet.
Dat werd snel genoeg duidelijk.
Kennelijk begonnen de houthakkers langzaamaan een beetje wakker te worden, want nu pas dachten ze aan de geweren die ze bij zich hadden.
Een groepje mannen liep naar de containers. Ze kwamen terug met hun handen vol geweren. Alle houthakkers die een wapen vast konden houden kregen er een in hun handen geduwd.
Eén van de maniakken hiep heel haastig: 'Als-jullie-er- nou-niet-uit-komen-dan gaan-we-schieten-okee-dan-moeten-jullie- het-zelf-maar-weten!'
En rrrrrrangg, daar gingen ze. Onder oorverdovend geknal schoten ze een enorme hoeveelheid kogels de boom in.
De bomen in Boegoe-Boegoe zijn groot, veel groter dan de bomen bij ons. De takken van die bomen zijn dik. Heel dik. Op de onderste takken kunnen makkelijk twee kinderen naaste elkaar zitten, op hun gemakje met hun rug tegen de stam, zonder dat je hen van beneden af kan zien.
Daar zaten we dus, Gaby en ik. Overal om ons heen vlogen de kogels. Maar wij zaten veilig, want de tak zat tussen ons en de geweren in.
Al snel begon het beesten te regenen. Als eerste was een een grote sissipi-slang, die mij had willen bijten. Net voordat-ie toe kon happen kreeg hij een kogel in zijn kop. Hij was al dood voordat hij de grond raakte. Her en der stortten reuzenspinnen en boom-schorpioenen langs ons heen naar
beneden.
'Dit ruimt lekker op,' zei Gaby.
'Wat zei je?' riep ik, want ze was bijna niet te horen boven het geknal en geratel uit.
'Op,' gilde Gaby. 'Dat het opruimt!'
'WAT?'
'O-HOP! RUIMT OP, ZEI IK!'
'Je hoeft niet zo te schreeuwen,' zei ik. 'Ik ben niet doof.'
Opeens konden we elkaar weer moeiteloos verstaan.
De geweren zwegen.
Er viel een onheilspellende stilte.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 11 april 2012

Gaby maakt een opmerking

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE



'Ik weet niet hoe jij erover denkt,' zei Gaby, 'maar volgens mij is het tijd om ervandoor te gaan.'
'Zonder Kwetter?' antwoordde ik. 'Dat zou niet erg netjes zijn. Trouwens, we zijn omsingeld.'
'Omsingeld? Nou en? Wou jij te voet gaan of zo? We we zwieren gewoon over hun hoofden heen naar de vrijheid. Makkelijk zat.'
'Precies,' zei ik. 'Over hun hoofden heen, makkelijk zat, kortom: we zitten hier prima en we hebben geen haast. We moeten in ieder geval wachten tot we weten waar Kwetter is. Of ze gered moet worden of zo.'
Mijn zusje keek me aan met een heel bijzondere grijns. Een beetje tussen verbazing en opluchting in: het gezicht dat ze trekt als er een nieuw idee in haar hersens is opgekomen. Dat gezicht krijg je dus maar zelden te zien.
Ze ging een opmerking maken, dat was duidelijk.
'Nee,' zei ik.
'Oeoeoeh!' deed zij.
'Nee,' herhaalde ik.
Oeoeoeh,' herhaalde zij. 'Weet je wat ik denk?'
'Ja,' zei ik. 'Ik weet precies wat je denkt. En het klopt niet.'
'Jawel, jawel!' zong zij. 'Michael is op Kwetter!'
'Ben ik niet!'
'Ben je wel!'
'Nietes!'
'Waarom ben je dan zo bezorgd? Bang dat je schatje iets overkomt?'
'Ze is mijn schatje niet. Maar denk je eens in dat we bij mama terugkomen. Zonder alligator-ei. En zonder Kwetter. Wat zou mama zeggen als ze hoorde dat wij Kwetter midden tussen de houthakkers hadden achtergelaten?'
De grijns verdween van Gaby's gezicht.
'Zullen we maar even blijven zitten dan?' vroeg ze met een klein stemmetje. 'We kunnen die arme Kwetter niet zomaar aan haar lot overlaten.'
We bleven zitten. Diep onder ons stonden de houthakkers met hun vuisten te zwaaien in machteloze woede. Sommigen probeerden omhoog te klimmen, maar dat bleek geen eenvoudige opgave voor iemand met een kettingzaag in zijn handen. En mensen die een arm of been missen, zijn ook lelijk in het nadeel. Na een beetje smiespelen en overleggen werd er een redelijk intacte houthakker gevonden, die zijn zaag aan een kameraad gaf en zelf de boom in klom. Die zou ons wel eens even komen halen.
Enthousiast begon hij aan de klim, maar toen hij eenmaal op de onderste tak zat besefte hij opeens dat hij het zonder zaag tegen ons moest opnemen. En hij wist niet met hoeveel we waren; het was veel te donker om iets te kunnen zien.
Na een hele dag te zijn gebeten door een de reusachtige alligators waren de houthakkers een beetje zenuwachtig geworden. Ze voelden zich niet zo op hun gemak en het ongerepte Boegoe-Boegoe. Ik voelde me hier óók niet op m'n gemak, dat is waar, maar ik woonde hier al maanden, dus ik was eraan gewend.
De houthakkers niet. Die waren, zoals gezegd, een beetje zenuwachtig. Dus er klonk paniek door in de stem van de man, toen hij riep: 'Mijn zaag! Ik moet mijn zaag hebben! Het is hier gevaarlijk!'
'Komt-ie!' riep een van de maniakken, en hij gooide een kettingzaag omhoog, 'Vangen!'
En zonder erbij na te denken deed de houthakker wat hem gezegd werd. Hij ving de zaag.
In stilte nam ik mij voor om nooit, nooit, nooit zonder nadenken te doen wat mij gezegd werd. Daar komt altijd ellende van, dat zag je nu maar weer.
Want de zaag stond nog aan.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

dinsdag 10 april 2012

Op ruistervoeten. Zeg maar slennend.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Veel van de houthakkers misten een been, dus die waren kansloos in de achtervolging. Anderen misten een of twee handen, dus die konden mijn zusje niet eens grijpen, zelfs als ze haar hadden ingehaald. Een enkeling miste een oog. Die liep de verkeerde kant op.
Zelfs de houthakkers die nog min of meer heel waren konden weinig uitrichten. Als ze hun kettingzagen hadden gehad... ja, dan had het er slecht voor mijn zusje uitgezien. Maar ze kwamen recht uit hun bed. En zelfs de meest fanatieke houthakker neemt zijn kettingzaag niet mee naar bed. Dat doet alleen een maniak.
Helaas zaten er twee maniakken tussen de houthakkers. Die renden rond met een verwilderde blik in de ogen en een kettingzaag in de hand, op zoek naar een excuus om iets of iemand doormidden te zagen.
Nu is voor een echte maniak alles een reden om wie of wat dan ook doormidden te zagen. Door de verwarring in het duister werden ze zo opgewonden dat ze woest uithaalden naar iedereen die in hun buurt kwam.
Daarmee maakten ze het voor de rest niet eenvoudiger.
Mijn zusje kon dan ook zonder veel moeite aan haar achtervolgers ontglippen.
'Pssst!' deed ik. 'Deze kant op!' Ik probeerde te fluisteren en te roepen tegelijkertijd. Het moest heel hard, anders zou Gaby me niet horen. Maar het moest tegelijkertijd heel zacht, anders zouden de houthakkers het óók horen.
Dat, fluisteren-en-roepen tegelijkertijd dus – laat ik het even afkorten tot fl-oepen, alhoewel dat misschien niet zo'n goed idee is want floepen is al iets, eh, ruisteren dan maar? – dat is dus heel moeilijk. Maar ik deed het goed. Ik ruisterde als de beste, ik was de ruisterkoning, Gaby hoorde mij luid en duidelijk en de houthakkers hoorden mij helemaal niet.
Ze kwam op mijn boom af op ruistervoeten, zou je kunnen zeggen: ze sloop zo stilletjes mogelijk, zodat de houthakkers haar niet hoorden, en tegelijkertijd zo snel als ze maar kon.
Ze deed het prima. Zullen we het slennen noemen, van sluipen-en-rennen? Okee, dan slende ze naar mijn boom en hees zich op aan de laagste tak.
En dat was dat.
En als dat ene kleine kreupele houthakkertje haar niet gezien had, dan was dat alles geweest. Dan was het allemaal gewoon goed afgelopen.
Maar hij zag haar dus wél.
'Daar,' riep hij, 'daar gaat ze!'
Gelukkig was het een oud, beverig houthakkertje met een stem die het tegenovergestelde deed van ruisteren: hij riep zo hard als hij kon, maar niemand hoorde hem.
De eerste drie keer.
De vierde keer daarentegen keken allebei de maniakken in de richting die het oudje met zijn beverige vinger aanwees. Daar zaten wij. In de boom. De maniakken stormden in onze richting en lieten hun kettingzagen loeien. De rest van de houthakkers, die nu niet meer zo hoefden op te passen, kwam ofwel rechtstreeks naar ons toe ofwel ging hun eigen zaag halen.
Al snel hadden ze onze boom omsingeld.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 6 april 2012

Een leuk weetje over boomkonijntjes

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


De schurk had zich bevrijd van zijn alligatorhuid en zwaaide woest met zijn kettingzaag. Snerpend zwiepte het onding vlak achter mijn zusje langs. Voor een volwassen kerel was Hakmaranman niet erg groot, maar zijn benen waren toch langer dan die van Gaby en bij iedere stap liep hij een klein beetje op haar in. Als zij niet door een wonder gered werd, zou hij haar binnen tien seconden in tweeën hakken.
En wonderen, zoals je weet, bestaan niet.
Tijd voor plan B: ik was degene die haar moest redden, En wel binnen tien, of nee, intussen nog maar zeven seconden.
Wanhopig tastte ik om mij heen. Was hier niet een kokosnoot of zo, die ik naar Hakmaranman zijn kop kon gooien?
Nee natuurlijk: alle kokosnoten uit de wijde omtrek waren ingelijfd in mama's laboratorium. Gelukkig kreeg mijn rechterhand iets te pakken dat niet al te vast zat aan de boom, niet te zwaar was en een gooibaar formaat had.
Ik kon niet zien wat het was, daar was het te donker voor. Het kon me trouwens ook niet bijster veel schelen: het leven van mijn zusje stond op het spel!
Pas toen het ding hartverscheurend begon te piepen, besefte ik dat ik een boomkonijntje had gegooid. Spartelend van paniek vloog het beestje door de lucht. In de richting van de man met de kettingzaag.
Tja. Hum. Oei.
Gelukkig kwam het arme dier niet op de zaag terecht, maar op Hakmaranmans gezicht. Daar klemde het zich piepend vast.
Tijd voor een leuk weetje over boomkonijntjes. Het belangrijkste verschil tussen een boom- en een gewoon konijn zit 'm in de klauwtjes. Een gewoon konijn gebruikt zijn poten voornamelijk om mee te rennen en te springen. Maar boomkonijntjes wonen in bomen, en zij zijn de hele dag vooral bezig met: niet naar beneden vallen.
Dus hun klauwtjes zijn heel erg geschikt om zich vast te klemmen. Aan een boomtak bijvoorbeeld. Of aan het hoofd van meneer Hakmaranman.
Dus ja.
Daar zat het beestje, en Hakmaranman kreeg het er niet meer vanaf met zijn ene hand. Hij zou het er natuurlijk af kunnen zagen, maar dan kwam de zaag wel heel erg dicht bij zijn gezicht. dat durfde hij kennelijk niet aan. Schreeuwend en tierend stond hij te wachten tot iemand hem kwam helpen.
Gaby kon moeiteloos ontsnappen.
'Hierheen,' riep ik, en even later zat ze naast mij op de tak.
Tot zover het goede nieuws.
En dan nu: het slechte nieuws.
De houthakkers waren al lang wakker, door het geroep van Hakmaranman en door het ge-njeng-njeng-njeng van zijn zaag-arm.
Degenen die nog konden lopen, waren inmiddels naar buiten gekomen. Het duurde even voordat ze zagen wat er aan de hand was, want het was te donker om te kijken. En Hakmaranman kon het ook niet uitleggen want zijn gezicht zat vol boomkonijn.
Helaas was er een klein, kreupel houthakkertje dat nog net zag hoe mijn zusje van de asfaltweg af sprong en in de richting van de bomen rende.
Hij waarschuwde prompt zijn makkers, en die zetten met zijn allen de achtervolging in.



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 4 april 2012

Aan het uiteinde zit het hoofdje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


In paniek rolde ik onder de huiden uit.
'Niet zagen!' gilde ik. 'Help! Help! Niet zagen, er lag iemand onder!'
'Dat méén je niet,' grijnsde meneer Hakmaranman. 'Nou, maar goed dat je het zegt. Anders had ik je nog doormidden gezaagd. Zoals ik nu... déze bobbel doormidden ga zagen.' Hij scheen met zijn zaklamp op de alligatorhuiden, die verspreid op de grond lagen. Er zat een dikke bobbel in: Gaby. Of Kwetter, natuurlijk.
'Waar zal ik eens beginnen,' vroeg hij boosaardig. 'In het midden? Of aan één van de uiteindjes? Aan het uiteinde zit het hoofdje, dat weet een kind. Als ik een aardige man was, mikte ik op het hoofdje, want dan ben je in één klap dood.' Hij zwaaide met zijn zaag-arm heen en weer boven de bobbel. Steeds lager. Ondertussen zei hij vrolijk: 'Nou ben ik helaas geen aardige man. Nee, van mij mag iemand wel even pijn hebben. Even goed voelen dat je nooit met meneer Hakmaranman...'
Verder kwam hij niet.
Ja, ik weet natuurlijk niet hoe jullie erover denken, maar ik vind het vrij dom als je zo'n verhaal gaat staan afsteken terwijl je vijand nog vrij rondloopt. Ik was dan wel een kleine vijand, en ik had dan wel geen kettingzaag, maar vijand is vijand en Hakmaranman was gewoon dom. Hij dacht waarschijnlijk: ik ben veel groter en sterker dan dat jochie, én ik heb een kettingzaag. En hij heeft niks. Dus voor hem hoef ik he-le-maal niet bang te zijn.
Was dat even een verrassing, toen ik een alligatorhuid over zijn hoofd gooide.
Heel even zag hij niks meer.
Vloekend maaide hij met zijn armen in de rondte. Als hij twee handen had gehad, had hij makkelijk dat vel van zij hoofd kunnen trekken. Maar hij had maar één hand en dat is, eh, minder handig. Bovendien was de huid een beetje vochtig en glibberig. Dus het duurde wel even voor hij weer wat kon zien. Steeds kwader werd hij. Stampvoetend stond hij met het ellendige ding te worstelen.
Kansje voor mij!
Hakmaranman was veel groter en sterker dan ik, dus ik zou hem nooit of te nimmer op de grond kunnen gooien al ging ik honderd jaar op judo.
Maar wie niks ziet en stampvoetend met zijn armen staat te zwaaien, die is niet goed in evenwicht.
Dus zonder veel moeite schopte ik die afschuwelijke kerel onderuit.
Dat was nog best gevaarlijk, want in zijn val zwaaide hij nog wilder met zijn armen en de zaag zoefde vlak langs mijn gezicht.
'Rennen!' riep ik. 'Kwetter! Gaby! Rennen!' Zelf gaf ik het goede voorbeeld. Ik holde zo hard dat mijn voeten nauwelijks de grond raakten. Tussen de containers door, terug naar de rand van het houthakkerskamp, zoef zoef klauter de dichtstbijzijnde boom in. Mijn hart sloeg als een dolgedraaide drummer met een hele dikke trom. Alsof het door mijn oren naar buiten wilde of zo. Van inspanning en van schrik. Hijgend en kloppend zat ik op de laagste tak en ik zag hoe Gaby tussen de containers door kwam gerend.
Vlak achter haar aan kwam meneer Hakmaranman.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 2 april 2012

"Zitten jullie soms... hier?"

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We doken in elkaar. Best onhandig, want nu konden we niet goed om ons heen kijken. Wie had ons gezien? Stond-ie achter ons? Voor ons? Links of rechts?
We moesten ons verstoppen, natuurlijk, maar dat gaat een beetje lastig als je niet weet waar de vijand zit. Stel je voor: je kruipt achter een muurtje, je loert er voorzichtg overheen van 'ziet-ie on, ziet-ie ons?' en dan blijkt hij vlak achter je te staan, en hij ziet je uitstekend.
'De alligators,' fluisterde Kwetter. 'Wij moet onder de alligators gaan zitten,' en ze kroop naar de stapel huiden. Een goed idee, natuurlijk. Als je ergens onder zit, ben je vanuit alle richtingen onzichtbaar.
Maar jammer genoeg was die stapel loodzwaar, want het waren heel veel vellen en aan die vellen zaten nog heel veel stukjes alligator.
'Ieieuw,' deed Gaby.
'Stel je niet aan,' wilde ik zeggen, maar ik zei niks want ik was bang dat ik dan ging overgeven.
In stilte probeerden we ons onder de stapel te wurmen.
'Wie is daar?' herhaalde de stem. Hij klonk nogal verontwaardigd, alsof hij had verwacht dat we meteen in de houding zouden springen en onze naam, woonplaats en geboortedatum zouden zeggen.
We sleurden en sjorden aan de huiden. We kregen ze niet van de grond, natuurlijk – als je ligt, kun je nauwelijks kracht zetten met je armen.
Maar er kwam wel beweging in de stapel.
Met een akelig, vochtig geluid begonnen de huiden te schuiven. De stapel wankelde even en viel om. Door een gelukkig toeval viel-ie boven op ons, zodat we ons toch nog verstopt hadden. Min of meer dan. Een beetje zoals een kleuter verstopt ligt onder de dekens van een rommelig bed: uit het zicht, maar dat is dan ook alles. Je moet wel heel slecht zoeken om dat niet te zien. Bovendien ligt zo'n kleuter meestal te giechelen en daar wordt het zoeken ook niet moeilijker van.
Giechelen deden wij niet. Er viel ook weinig te lachen: met trage, bonkende laarzenstappen kwam meneer Hakmaranman in onze richting. Hij had een zaklamp in zijn rechterhand, waarmee hij zoekend over de grond scheen. En onder de containers. En, uiteindelijk, op de stapel huiden.
'Waar zitten jullie?' Je kon hem bijna hóren grijnzen. 'Zitten jullie soms...' plotseling hoorden we het gegier van een kleine kettingzaag; de zaag aan zijn linkerarm was aangegaan. 'Zitten jullie soms... hier?' Met een hels gejank sneed de kettingzaag dwars door de stapel huiden heen. Vlak langs mijn hoofd. 'Of zitten jullie... hier?' Gaby gilde. Kennelijk had Hakmaranman haar hoofd op een haar na gemist. 'Oh nee, nou zie ik het!' Ik wist dat hij me zag; ik zag hem ook. Ik gluurde van onder de huiden uit en ik zag zijn laarzen. Vlak voor mijn neus. Dus ik wist dat hij mij bedoelde toen hij zei: 'Er zit hier een grote bobbel. Zal ik die eens doormidden zagen? Ja, ik denk dat ik dat maar eens ga doen.' Weer klonk het gegil van de kettingzaag. Maar nu wel heel dichtbij. En het kwam, langzaam maar zeker, dichterbij.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE