Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

woensdag 30 mei 2012

Die beslissing respecteren wij

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het kwam er niet in één keer uit, natuurlijk. Het ging met kleine beetjes, met horten en stoten, met gezucht en gestaar in de verte, en van onze kant met veel geduw en gepeuter.
Of nou ja, “onze” kant... het was vooral Gaby die het naadje van de kous wilde weten.
'Ach jongens,' zei mijn vader bijvoorbeeld, 'ik weet niet of ik jullie ermee moet lastig vallen..'
'Die beslissing respecteren wij!' riep ik haastig. 'Het is wel jammer dat we je niet kunnen, eh, steunen en, eh, helpen en zo, maar ja – als het voor jou niet goed voelt om ons ermee lastig te...'
'Doe niet zo raar, papa!' kirde Gaby. 'We hebben je gezien dat je verdrietig bent - denk je dat we ons daar geen zorgen over maken? Daar gaan we van piekeren, hoor! Wie weet wat we ons allemaal in het hoofd halen. Nee, het is echt maar beter als je het gewoon vertelt.'
Gaby won.
'Het komt gewoon een beetje door die Alexander,' legde papa uit.
Alexander? Wie was dat nou weer?
Bleek de knieeënman te wezen.
'We zaten gisteravond wat te praten,' vertelde papa. 'Die man, je moeder en ik. Over van alles en nog wat. Plotseling – ik weet zelf ook niet hoe het kwam – ging het gesprek over dinosaurussen.'
'Oh-oh,' deden Gaby en ik. Papa heeft nogal een hekel aan dinosaurussen.
Hij houdt heel erg van de Bijbel namelijk.
Nou houd ik ook wel eens van boeken, vooral van boeken met schieten erin, of zwaardgevechten, en soms ook wel van die interessante-weetjes-boeken, maar bij papa en zijn Bijbel is dat toch anders.
Hij gelooft dat alles wat er in de Bijbel staat helemaal honderd procent echt waar is. Echt gebeurd en zo.
Ja, dat kan natuurlijk niet. Want de dinosaurussen zijn wel echt gebeurd, en ze staan er niet in.
Dus ja.
Dat geeft nog wel eens gedoe, bij ons thuis. Best wel grote ruzies, eigenlijk. Meestal praten papa en mama er gewoon niet over, en dan gaat het allemaal prima. En als ik een interessante-weetjes-boek over dino's wilde lezen – ik was toen dus acht he, nu lees ik dat niet meer want ik ben al twaalf en dan ben je een beetje te oud voor dino's, maar áls ik zo'n boek wilde lezen dan deed ik dat gewoon op mijn kamer. Of als papa niet thuis was. Had niemand last van. Behalve als ik zo'n boek liet slingeren waar mijn vader het kon zien. Dan konden mijn ouders wel eens een hele avond ruzie maken, en wel zo hard dat ik het op mijn slaapkamer kon horen.
In de dagen daarna las mijn vader vaak voor uit de Bijbel, om ons te overtuigen wat een mooi boek dat wel niet was. En er staan ook echt wel spannende gevechten in, vooral in het eerste deel. Dat tweede deel, met Jezus en zo, daar vond ik niet zo gek veel aan. Die hele Jezus heeft volgens mij niet één keer iemand de kop ingeslagen.
Gaby vindt dat nou juist het mooie d'r aan, die vindt al die bloederige gevechten heel akelig. Maar ja, Gaby is een meisje, dus daar is weinig van te snappen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 28 mei 2012

Een goeie kano is waterdicht

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wat het blussen ook veel gemakkelijker maakte, was dat het niet met kokosnoten hoefde. De knieënman had een kano vol spullen bij zich: potten en pannen, een jerrycan, een emmertje, een tropenhelm, muskietengaas... Al die dingen konden worden gebruikt om water naar boven te dragen. Behalve het muskietengaas. En de tent die ernaast lag. En de schone onderbroeken eronder.
De Boegoenezen probeerden het allemaal wel, want je weet tenslotte maar nooit, Alles waar water in bleef zitten, werd enthousiast gebruikt. De rest werd op een grote hoop gegooid naast de kano.
Dus niet: teruggelegd in de kano. Want de kano moest leeg.
Een goeie kano is waterdicht, he?
Dus ja.
De Boegoenezen lieten de kano vol met water lopen, onder luid protest van de knieënman, en daarna hesen ze het gevaarte zo hoog mogelijk een naastgelegen boom in. En flats. Vonden ze heel erg grappig. De Boegoenezen dan; de knieënman dacht er anders over. Handenwringend stond hij toe te kijken, en hij riep klaaglijk van 'pas toch op' en 'straks gaat het stuk' en 'hoho, heb ik gezegd dat dat mocht?' en meer van dat soort dingen. De Boegoenezen besteedden niet de minste aandacht aan hem, en mijn moeder leek het een reuze grap te vinden. Ze stond er in elk geval hardop lachend naar te kijken.
'Vrolijke boel,' merkte Gaby op.
'Ja,' zuchtte papa.
'Is er iets?' vroeg Gaby voorzichtig.
Typische meidenvraag.
Wie vraagt er nou 'is er iets' aan een groot mens? Dat is toch niet slim? Er is altijd iets, met grote mensen. Meestal is het 'gewoon iets op hun werk', of het is iets met geld (dat er dan niet is, of te weinig of zo). Of er ligt een oude tante in het ziekenhuis. En als dat het allemaal niet is, dan is het wel de politiek.
Meestal snap je er toch niks van, van het iets dat er is. En als je het wel snapt, dan wil je het liever niet weten. Je wilt gewoon dat je ouders het oplossen; daar zijn ze toch ouders voor?
Kortom: 'Is er iets' is precies, maar dan ook precies de verkeerde vraag.
Echt een meidenvraag.
En als papa nou een fatsoenlijke vader was geweest, gewoon zo'n flinke vader die alles zelf oplost en zijn kinderen niet lastig valt met zijn problemen, dan was die meidenvraag niet zo'n probleem.
Dana had hij gewon gezegd: 'Er is niks, meidje,' en dan hadden we lekker verder kunnen kijken naar de Boegoenezen die een brand wilden blussen met een brillenkoker vol blubberwater. En de knieënman die probeerde zijn brillenschoonmaakdoekje te redden.
Maar nee hoor, papa was het soort vader dat vindt dat zijn kinderen alles mogen weten. Dat geen geheimen wil hebben voor zijn eigen vlees en bloed.
Dus hup, daar kwam het hele verhaal eruit.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 25 mei 2012

Een vrolijke, vakantie-achtige sfeer

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We roken het, lang voordat we het zagen. In het oerwoud kun je niet ver vooruit kijken, want er zitten altijd bladeren in de weg, maar geuren laten zich daardoor niet tegenhouden. Die kronkelen zich een langzame weg om hoekjes en door kieren tot je ze op kilometers afstand ruikt. Tenminste als je een hondje bent. Mensen hebben niet zo'n sterke neus. Iets moet echt heel, heel erg stinken wil het een mens opvallen.
Nu waren er in Boegoe-Boegoe genoeg stinkende dingen te vinden. Om te beginnen de Boegoenezen, die zich nooit wasten en geen wc-papier gebruikten. Elke Boegoenees was zijn eigen kleine stinkbom. Niet dat je daar veel last van had, want de rest van het oerwoud stonk nog erger, er waren stinkende beesten, stinkende planten (zelfs stinkende bloemen) en stinkende insekten. De grond lag bezaaid met stinkende dingen. Dooie, rottende dingen. De resten van omgevallen stinkplanten bijvoorbeeld. En de poep van stinkbeesten.
Maar deze geur was iets heel anders.
'Ruik jij wat ik ruik?' riep ik tegen Gaby.
'Ik ben bang van wel,' antwoordde ze. 'Ga eens kijken.'
Ik zocht een hoge boom uit en klom naar de top voor het uitzicht. En... ja hoor!
Dikke zwarte rook wolkte boven de bomen uit.
'De boel staat weer in de hens!' riep ik naar Gaby en Kwetter.
Kwetter verdubbelde meteen haar snelheid. Ze leek niet eens te merken dat Gaby op haar rug hing. Ik haastte me achter haar aan.
Al snel kwamen we bij het brandende laboratorium.
Daar zat papa op een boomtak naar de blus-werkzaamheden te kijken. Zijn gezicht stond somber.
'Moet je niet helpen blussen?' vroeg ik.
'Neuh,' zuchtte hij. 'Ze redden het wel alleen.'
'Alleen?' Mama en de knieënman en de Boegoenezen waren allemaal druk bezig. Niet zo koortsachtig als gisteren, toen het eerste lab afbrandde. Dat was een grote ramp, en alle Boegoenezen werkten verbeten om te zorgen dat de rest van het oerwoud gespaard zou blijven.
Vandaag werd er heel anders geblust. iets meer, hoe zeg je dat... meer ontspannen? Er hing een vrolijke, vakantie-achtige sfeer. De Boegoenezen hadden zich er kennelijk bij neergelegd dat 'laboratorium blussen' een deel van hun dagelijkse bezigheden zou worden, en ze hadden besloten er dan maar het beste van te maken.
Bijvoorbeeld door op nieuwe en spannende manieren te blussen.
Ze hadden de tropenhelm van de knieënman afgepakt en gebruikten die als emmer (in plaats van een halve kokosnoot). Ze zwierden aan lianen tot vlak bij de brand en piesten in de vlammen. Sommigen vingen een Schattig Pluisbeestje, hielden het dier onder water tot hun vacht zo vol vocht zat als een spons en smeten de diertjes daarna in het vuur.
Toen Gaby dat zag was het natuurlijk tranen met tuiten geblazen, maar ik kon er wel om lachen.
Vooral toen bleek dat het water in hun vacht hen beschermde, zodat ze er ongedeerd weer uit kwamen rennen.
Later vertelden de Boegoenezen mij dat je dit trucje alleen met Pluisbeestjes kunt doen. Heeft te maken met de speciale pluizigheid van hun velletje, of zo. Met andere dieren, zoals Boomkonijntjes, lukte het niet. Die gingen gewoon in de fik. Dat wisten ze zeker, want ze hadden het geprobeerd.
Dit laatste heb ik maar niet aan mijn zusje verteld.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 23 mei 2012

Een neus in mijn knie

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ze gaf mij het ei in handen.
'Breng dit naar de man,' zei ze. 'De man die de alligators wil redden. Als het mij niet lukt, dan hem misschien wel. Hij is verstandig.'
'Kennen u hem?'vroeg ik verwonderd.
'Nee. Maar wie alligators wil redden, is verstandig.'
Of stapelkrankjorem natuurlijk, dacht ik er stilletjes achteraan. Maar ik wilde Oma niet tegenspreken. Dat zou onbeleefd zijn.
Met een kleine buiging – ik was nu toch in een beleefde bui – nam ik het ei in ontvangst. Daarna vertrokken we. Oma voorop door de grot, om de alligators weg te slaan, en daarachter Kwetter, die Gaby ondersteunde, en als laatste ikzelf met het ei. Kwetter probeerde de hele tijd om Gaby te ondersteunen, maar Gaby zei kribbig: 'Ik heb een gebroken arm, ja? Mijn benen zijn prima in orde. Mocht ik straks op mijn handen willen lopen, dan zeg ik het wel. Dan mag je me ondersteunen tot je een ons weegt.'
bij het verlaten van de grot vroeg ik: 'Waarom brengen u dit ei niet zelf, eigenlijk? Dan kunnen u meteen die man leren kennen Jullie zouden elkaar vast aardig....' Ik maakte mijn zin niet af, want er duwde iets vochtigs tegen mijn knieholte.
De neus van een alligator.
Ik kromp in elkaar en wachtte angstig op het kaken-klappende hapgeluid dat het laatste geluid van mijn leven zou worden.
Dacht ik. Maar er kwam geen hapgeluid.
De neus bleef maar duwen.
'Hij heeft geen honger, hoor,' grinnikte Oma. 'Hij wil alleen maar naar buiten. Maar dat mag-ie niet. Foei! Foei, zei ik! Naar binnen jij!' Dat laatste zei ze natuurlijk niet tegen mij maar tegen de alligator; toch klonk haar stem zo streng dat ik terug de grot in zou zijn gelopen als dat stomme beest er niet tussen had gestaan.
Maar ha, hij stond er dus wel. En hij blééf er staan, want hij trok zich niets aan van Oma's bevelen.
Oma haalde haar schouders op en kneep het beest in zijn neus. Het begon zachtjes te piepen. Ze maakte een lichte draai-beweging met haar hand en het monster begon nog veel harder te piepen; het draaide zich om en vluchtte terug de grot in.
'Om je vraag te beantwoorden,' glimlachte Oma, 'dáárom breng ik het ei niet zelf. Omdat die alligators niet weten wat goed voor ze is. Als ik ze niet af en toe terugmep, gaan ze regelrecht de grot uit en voor je het weet staan ze midden tussen de houthakkers.'
Okee. Zat wat in.
Wij gingen terug naar mama. Zwierend van liaan naar liaan. Dat klinkt een stuk makkelijker dan het was, want ik had een ei zo groot als een voetbal onder mijn arm en Kwetter had Gaby op haar rug. Gaby voelde zich weliswaar weer prima, en haar arm zat keurig recht vastgesnoerd, maat Oma was niet bepaald een heks; ze kon geen gebroken botten héél maken. Die moesten gewoon aan elkaar groeien.
Voorlopig even geen lianen voor Gaby.
Een beetje bezorgd vroeg ik me af: zou mama kwaad zijn, dat ik niet goed op haar heb gepast?
Maar mama had wel andere dingen aan haar hoofd, ontdekte ik toen we bij het laboratorium kwamen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

zondag 20 mei 2012

Duizenden en duizenden baby-mugjes

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik hoopte op iets wonderlijks, tover-achtigs, iets waardoor alles opeens zou veranderen. Dat Oma met alligators kon praten, en dat ze aan onze kant stonden, bijvoorbeeld. Of dat de alligators eigenlijk ruimtewezen waren, die elk moment met hun vreselijke lasergeweren de houthakkers in smeulende hoopjes botten konden veranderen. Of voor mijn part dat het allemaal betoverde prinsesjes waren. Dat soort dingen leek allemaal mogelijk in die geheimzinnige, lichtgevende grot.
Op dit moment was er niet veel geheimzinnigs aan de grot, trouwens, want er scheen gewoon daglicht naar binnen.
Het verhaal van Oma paste daarbij: meer bij daglicht dan bij het wonderlijke, toverige licht van het mos, of de schimmels of wat het dan ook was dat hier 'snachts de verlichting verzorgde.
Het was het soort verhaal dat mama zou kunnen vertellen. Saaaaaai!
'Ieder dier,' zei Oma, 'en iedere plant, hoe groot of hoe klein ook, is nodig in Boegoe-Boegoe. Muggen, bijvoorbeeld. Weet je wat er zo fijn is aan muggen?'
'Niks,' zei ik. 'Ze prikken.'
'Precies. Ze prikken om b loed uit je te zuigen. van dat bloed maken ze eitjes, die ze leggen on het modderwater. Duizenden en duizenden eitjes. Daaruit komen duizenden en duizenden baby-mugjes. Die worden bijna allemaal opgegeten, door kikkertjes en kleine visjes. En die visjes en kikkertjes worden zelf ook were opgegeten. Door het Goudrobijnen Duikertje, bijvoorbeeld.'
'Oooooh,' deed Gaby. 'Die zijn schattig!'
Daar had ze eerlijk gezegd niet helemaal ongelijk in. Het Goudrobijnen Duikertje was een vogeltje zo groot als je hand, met schitterende rood-gouden kleuren, die als een pijlsnel vliegende edelsteen door het oerwoud schoot en soms op een vingerlengte afstand van je gezicht even stil in de lucht bleef hangen. Dan keek hij je strak aan, alsof hij probeerde in te schatten of je een klein visje was.
En als hij dan besloten had dat je dat niet was, liet hij een getjilp horen dat klonk als giechelen, en dan verdween hij weer als een baksteen naar beneden, naar de drassigheid waar de visjes waren.
Dus ja.
Best een geinig beestje.
'Het Gourobijnen Duikertje,' ze Oma, 'zou verdwijnen als er geen visjes waren. En die zouden weer uitsterven als er geen babymugjes waren. Kortom: geen muggen, geen Goudrobijntje.'
'Mwoah,' zei ik, 'als ik zou mogen kiezen...'
'Mag je niet,' zei Oma. 'Omdat je precies de verkeerde keuzes zou maken. De muggen sterven als laatste, namelijk. Je kunt ze wel uitroeien, maar dan moet je eerst alle andere dieren en mensen in Boegoe-Boegoe over de kling jagen. Het zijn taaie rakkers, die muggen. Niet zulke doetjes als, bijvoorbeeld, de sissipi-slang.'
'Doetjes?' vroeg ik ongelovig, 'Bedoelt u nou dat de sissipi-slang uitgeroeid kan worden? En dan nog wel, eh, gemakkelijk?' Ik vond één enkele slang al een behoorlijke uitdaging. Laat staan allemaal.
'Niet zo heel gemakkelijk, maar echt moeilijk is het nou ook weer niet.' glimlachte het oudje. 'Je voert ze gewoon een paar nokonootjes. Dan vliegt hun hoofd in brand. Raar maar waar.'
'Maar waarom doet u dat dan niet gewoon?' riep Gaby uit.
Ze begon een ellenlang verhaal te vertellen over wie er wie precies opat in Boegoe-Boegoe. En wie er wat uitpoepte en wie dat dan weer opat. Het was een bloederig en buitengewoon vies verhaal, dat er op een of andere manier toch nog in slaagde verschrikkelijk saai te zijn. Het kwam er min of meer op neer dat Noko-bomen heel goed groeien op alligator-mest. Dus zonder alligators geen Noko-nootjes, en dus ook geen Boegoenezen want die hadden dan niks meer te eten.
'Maar mét alligators ook geen Boegoenezen,' protesteerde ik, 'want die rotbeesten vreten jullie op.'
Oma haalde haar schouders op. 'Niet allemaal. Er blijven er altijd wel een paar over.'
'Heeft u daarom de alligators hier verstopt?' vroeg Gaby. 'Om te zorgen dat er nog een paar overblijven, zodat de noko-bomen kunnen blijven staan.'
'Precies,' zei Oma. 'En nu heb ik jullie hulp nodig.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 18 mei 2012

Zee van alligators

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Het was nogal een lange dag geweest. Het leek een eeuwigheid geleden dat ik mama's laboratorium in brand had gestoken – toch was dat diezelfde ochtend nog gebeurd!
Ik was daar niet verbaasd over.
Want ik viel dus in slaap.
Toen ik wakker werd was het dag. Dat kon ik zien, want er zat een gat in de zoldering van de grot waardoor het zonlicht naar binnen kwam. Dus ik kon nu nog meer van de grot zien dan de vorige avond. Maar zo leuk was dat niet, want het was gewoon meer van hetzelfde. Meer alligators, namelijk.
Dus ja.
Op het randje van de nis, met hun benen bungelend, zaten Gaby en Kwetter noko-nootjes te eten.
'Waar is Oma?' vroeg ik.
'Weg,' zei Kwetter.
'Komt ze ook weer terug?'
'Ik hoop het,' zei Gaby. 'Anders weet ik niet hoe we hier ooit uit moeten komen.'
Ik kreeg plotseling het gevoel dat mijn maag in mijn voeten zakte. Ze had gelijk, natuurlijk. Hoe konden wij ooit naar buiten, als we door die zee van alligators moeten waden? Alleen Oma kon dat. Ja, en de knieënman dus, maar die wist niet dat we hier zaten...
Op dat moment ontstond er opschudding aan de andere kant van de grot. De zee van alligators begon kleine golfjes te vertonen, die door de zaal trokken als rimpels in een vijver. Het middelpunt van de golven verplaatste zich langzaam door de zaal. Het was Oma, natuurlijk, en de golven waren reuzenalligators die een goed heenkomen zochten terwijl zij zich een weg door de grot heen sloeg.
'Wilt jij ontbijt?' vroeg Kwetter.
'Ja, lekker.' En flatsj, daar kwam een lading noko-nootjes mijn kant op.
Mjam mjam!
We zaten rustig te ontbijten terwijl Oma door de grot naar ons toe kwam.
'Wat heeft ze nou onder haar arm?' vroeg ik. 'Een voetbal?'
'Alligator-ei,' zei Kwetter. 'Wij hebt haar verteld dat wij die moest halen. Oma zegde: dat doet ik wel, past jullie maar op zielige jongetje die zo vreselijk hard snurkt.' Ik keek fronsend de nis in, op zoek naar een zielig jongetje dat vreselijke snurkte. Het duurde even voordat ik begreep dat ik dat zielige jongetje was.
'Hoezo, zielig?' vroeg ik verontwaardigd.
'Oh gewoon,' zei Gaby, 'je lag een beetje te huilen in je slaap. Je zult wel gedroomd hebben.'
'Was heel schattig,' giechelde Kwetter.
Oh ja. Nou dat weer. Had ik mezelf voor schut gezet terwijl ik sliep. Ik kon er niet eens een smoesje voor verzinnen want ik wist er niks meer van.
'Hoe zit dat eigenlijk met die alligators?' vroeg ik snel. 'Waarom zijn die beesten hier? Het zijn toch geen holbewoners, eigenlijk?'
'Weet ik het,' zei Gaby. 'Moet je aan Oma vragen.'
Dat deed ik. Toen ze met het ei onder haar arm naar boven geklommen was en naast ons op de rand zat.
'Ik heb ze hierheen gejaagd,' zei Oma. 'Buiten is het nu te gevaarlijk voor ze, vanwege de slechte mannen.'
'Oh,' zei ik. 'Mooi stom. Het enige goede wat die kerels deden was nou juist dat ze die monsters om zeep hielpen.'
Oma glimlachte. 'Misschien moet ik je iets uitleggen,' zei ze.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 16 mei 2012

Zwakke oude vrouw?

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik stapte midden op zijn rug, en dat was mazzel. Een alligator is geen slang, dus hij kan zich niet in een rondje buigen om te bijten wie er op zijn rug staat.
Dat wil niet zeggen dat het beest zich zomaar bij de situatie neer wilde leggen. Het draaide zich op zijn zij zodat ik van zijn rug af viel. Bovenop een andere alligator.
Binnen hap-afstand van nog drie alligators.
Dus ja.
Dat zag er niet zo best uit.
Gelukkig was Oma in de buurt. Ze kwam aangerend voordat de monsters me konden bijten, en met een paar goed gemikte schoppen en prikken joeg ze de alligators piepend weg.
Kijk eens aan, dacht ik. Dus alligators kunnen piepen. Nooit geweten. Wel grappig, eigenlijk.
Dat was wel een beetje een rare gedachte; zo kun je zien hoe verward ik was.
Een veel betere gedachte zou bijvoorbeeld zijn geweest: Nee maar, Oma kan net zo goed alligators meppen als de knieënman.
Of bijvoorbeeld: Laat ik dat oude vrouwtje maar eens heel erg bedanken, want ze heeft mijn leven gered.
Of zelfs: laat ik nooit meer met mijn ogen dicht tussen de alligators stappen.
Dat dacht ik allemaal niet, ik dacht: hihi, piepende reuzenalligators, wat mal.
In rare situaties denk je rare dingen, blijkbaar.
Kwetter hielp me overeind, en ze hield mijn hand vast terwijl we achter Oma door de grot liepen. Misschien wilde ze me geruststellen. Misschien wilde ze alleen maar zorgen dat ik niks doms kon doen. Misschien vond ze het gewoon fijn om mijn hand vast te houden, als een soort knuffelen, in verband met die verliefdheid en zo.
Hoe dan ook: ik liet het maar zo. Ik kon mijn hand toch niet lostrekken want Kwetter is dus, nou, zeg maar, uhm, een beetje sterker dan ik.
Oma baande zich met kalme schoppen en meppen een weg door de alligators. Wij bleven natuurlijk vlak achter haar, en zo kwamen we aan het andere uiteinde van de grot.
Daar was een soort verhoging, een nis hoog in de wand van de grot, Er hing een soort liaan voor, waarlangs je naar boven kon klimmen en dan was je helemaal veilig voor de alligators.
Ik klom als eerste naar boven, na mij kwam Kwetter en als laatste Oma met Gaby op haar schouder.
In de nis lag een grote stapel kokosnoten, en nokonootjes, en een bergje van gedroogd gras en bladeren.
Was dat Oma's bed?
'U wonen hier?' vroeg ik. 'Niet in bos?'
'Niet in het bos,' knikte Oma. 'daar zijn teveel beesten, dat is niet prettig voor een zwakke oude vrouw als ik.'
Teveel beesten in het bos? Ik keek nog eens naar de grot vol alligators en krabde achter mijn oor.
Daarna dacht ik aan de moeiteloze manier waarop zij zich een weg door de monsters had gemept. Zwakke oude vrouw? Ik krabde nog eens.
Intussen legde Oma Gaby neer naast het bedje van bladeren.
Ernaast ja. Want het bedje as geen bedje, het was een soort voorraadkast. Hier bewaarde Oma haar kruiden en andere nuttige plantjes en dingetjes.
Ze grabbelde een paar stokjes tevoorschijn en bond die langs Gaby's arm, nadat ze die netjes had rechtgetrokken.
Daarna ging ze met allerlei kruiden in de weer, maar dat merkte ik niet, want ik was in slaap gevallen.



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 14 mei 2012

Veilig in het Boegoenees

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik heb in mijn leven al best veel dingen gezien. Meer dan de meeste jongens van twaalf jaar. Wonderlijke dingen: een man die zichzelf per ongeluk opblies met een bazooka. De binnenkant van een Mjamburger-Maak-Machine, met draaiende messen op een halve centimeter afstand van mijn neus. Een boom vol blote Boegoenezen, die noko-nootjes in elkaars keel spogen. Een alligator die een boomleeuw opat, die een sissipi-slang opat die een Stoeiaapje opat, En nog wel zo het een en ander.
Ik ben dus, dacht ik, wel wat gewend.
Maar zoiets wonderlijks als dit had ik nog nooit gezien. We kwamen in een immense grot, die baadde in een zacht, blauw-wit licht. Als maanlicht. Maar het kwam niet van de maan; het kwam van de wanden, die waren overdekt met een dikke laag spul. Een dikke laag van - ja, wat was het? Mos? Schimmel? In elk geval: het gaf licht. Niet veel, maar genoeg om te zien wat er op de vloer lag.
Het spul dat op de muren zat was wonderlijk, en een beetje spookachtig, maar wat er op de vloer lag was zo ongelooflijk, en zo angstaanjagend, dat mijn hart begon te slaan alsof het door mijn oren naar buiten wilde springen.
De vloer lag bezaaid met... Alligators. Honderden alligators, hutje-mutje naast elkaar, of zelfs bovenop elkaar, traag zwaaiend met hun staarten, nu en dan eens klapperend met hun kaken.
'Kom,' zei Oma.
Oma was een stokoud Boegoenees dametje, met dun grijs haar, overal rimpels en bijna nergens tanden. Gewoon een omaatje zoals je ze bij ons ook ziet, alleen had deze geen kleren en geen kunstgebit. En wel een bewusteloze Gaby, die ze over haar schouder had gelegd alsof het een donzen kussen was.
'Kom,' wenkte ze nog eens, en ze begon te lopen in de richting van de alligators.
'Eh...' zei ik nerveus, 'zijn dat, eh, zijn dat wel helemaal... Kwetter, wat is “veilig” in het Boegoenees?'
Kwetter dacht even na en zei opgewekt: 'Daar heeft wij geen woord voor, geloof ik. Dat heeft wij ook helemaal niet nodig, want er is toch nooit iets veilig dus daar hoeft wij het niet over te hebben. Komt jij nog?'
Laat ik het maar heel eerlijk zeggen: daar had ik niet zo'n zin in. Een grot waar de alligators tweehoog opgestapeld liggen te wachten tot er iets eetbaars voorbij komt? Daar hoef ik niet zo heel per se naar binnen, dank je hartelijk.
Aan de andere kant: vlak voor mij liepen een stokoud vrouwtje en een klein meisje de grot binnen. Zij durfden wél. Dan kon ik toch niet achterblijven?
Het is niet altijd makkelijk om een jongetje te zijn. Als een meisje iets niet durft, dan geeft dat niks. Ze hoeft ook niks te durven, daar is ze immers een meisje voor.
En als je een volwassen man bent, dan telt het soms zelfs als dapper wanneer je eerlijk toegeeft, dat je iets niet durft. Vaak genoeg, als mijn moeder iets gevaarlijks doet, zegt papa vol bewondering: 'Die moeder van jou, die durft toch maar alles.'
Hij geeft gewoon toe dat hij minder dapper is dan mama – en toch lacht ze hem nooit uit!
Wat is maar groot. Of een meisje.
Maar nee, ik was een jongen, dus ik moest durven. Ik sloot mijn ogen, haalde diep adem en stapte de grot in.
Dat was niet zo verstandig. Vooral dat van die dichte ogen niet, want ik stapte meteen al bovenop een alligator.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 11 mei 2012

De geluidjes van onze vochtige voeten

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was een eigenaardige stem, die daar uit de duisternis opklonk.
Ze sprak in het Boegoenees – allicht – en ze was oud, stokoud. Ze deed me denken aan het trage voorbijgaan van de tijd onder in een grot, waar om de paar minuten een druppeltje van de zoldering valt en in elk druppeltje zit een heel klein, een piepklein beetje kalk opgelost. Heb ik op televisie gezien. Na honderden jaren van druppelen ontstaat er dan een druipsteentorentje ontstaan, en na duizenden jaren heeft die toren het dak van de grot bereikt om een zuil te vormen. Zo langzaam-maar-zeker gaat de tijd daar onder de aarde. Aan dat soort zuilen deed de stem mij denken.
Je zou denken dat zo'n eeuwenoude, eerbiedwaardige stem iets heel geheimzinnigs en wijs zou zeggen, maar ze zei gewoon: 'Hallo,' en Kwetter zei: 'Hallo oma!' en nou, ja, dat viel dus een beetje tegen.
Daarna zei Oma iets heel fijns: 'Er heeft hier iemand een kindje laten slingeren. Hoort ze misschien bij jullie?'
'Ja,' juichte ik in mijn beste Boegoenees (wat niet heel erg goed is) 'ja, dat eh... zijn... eh, dat zijn mijn eh.. het kind van mijn mama?'
'Zusje,' hielp Kwetter. Haar Nederlands is een stuk beter dan mijn Boegoenees, eerlijk gezegd.
'Dat zijn mijn zusje,' knikte ik enthousiast. 'Niet verdronken?'
'Nee,' zei de stem. 'Maar er is iets mis met haar arm, geloof ik.'
'Oh, dat,' zei ik. 'ja, dat weten wij al hoor. Ik denken: dat gaan wel over.'
'Kom,' zei de stem, en slpotsj splotsj splotsj, daar ging Oma.
Wij splotsjten achter haar aan.
Het ging een stuk sneller dan daarstraks, want ik hoefde Gaby niet meer te dragen. Dat deed Oma, en Oma was kennelijk nogal een krachtpatser.
We liepen een tijdje zo door, en opeens deden onze voeten niet langer splotjs splotjs maar plet-plet-plet, want we baggerden niet meer door de drassige bosbodem maar voelden koele, stevige steen onder onze tenen.
Het was nog even donker als daarstraks, maar we liepen niet langer in het bos. Het was koel hier, een beetje koud zelfs, en het plet plet plet van onze vochtige voeten had een vreemde echo.
'Kwetter,' fluisterde ik, 'zitten we hier toevallig in een grot?'
'Jazeker,' antwoordde Kwetter, 'zit wij in.'
Naarmate we dieper de grot ingingen leek het om ons heen wat lichter te worden.
Of nou ja, lichter is een groot woord... het duister werd wat zachter, fluwelig lag het over ons heen, alsof er al wel lichtstraaltjes waren, maar dat ze nog te klein waren om te kunnen zien.
Na nog een minuutje was het onmiskenbaar: het werd een heel klein beetje lichter.
Dat was raar, want het was pas een paar uur donker. Nog lang geen tijd voor daglicht.
En een lamp kon het ook niet wezen, want in Boegoe-Boegoe waren geen lampen of kaarsen of open haarden of, nou ja, noem maar iets wat licht geeft. Wat je ook verzint: in Boegoe-Boegoe hebben ze het niet.
Dacht ik.
Had ik even ongelijk.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 7 mei 2012

Nu even niet knuffelen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Hoezo, je weet de weg niet? Weet je wel waar je heen wilt, of loop je maar wat?'
'Ik bedoelt,' legde Kwetter uit, 'dat ik de weg wel weet als wij door bomen gaat. Met zwieren en klauteren. Maar als wij over de grond loopt, dan weet ik het niet zo goed.'
We liepen dus in het wilde weg door het nachtzwarte oerwoud, gewoon op de grond, of liever gezegd half ín de grond, zo drassig was het. Een perfecte plek voor alligators. Die waren misschien wel vlakbij, niet meer dan een meter bij ons vandaan. Of tien centimeter. Of één.
We konden geen centimeter ver kijken, dus het zou zomaar kunnen.
Kon ook een sissipi-slang wezen. Of een gifspin. Of noem maar op.
'Waarom gaan we dan niet door de bomen?' riep ik wanhopig.
'Kunt jij Gaby dragen?'
'Ik niet, maar jij kunt dat makkelijk. Jij kan toch zo ongeveer alles?'
Opeens sprong er vanuit het duister iets tegen me op. Ik voelde duidelijk de gladde, gruwelijke schubben van een alligator.
Van schrik liet ik Gaby vallen.
Toen pas bedacht ik dat Kwetter nog steeds haar alligator-vel aan had.
'Meent jij dat echt?' riep ze blij. 'Dat ik alles kunt, meent jij dat echt? Dat is lief! Daar moet wij van kuffelen!'
'Eh, ja, nee,' stamelde ik. 'Nu even niet knuffelen alsjeblieft, ik heb mijn zusje in de modder laten donderen en ik wil graag haar hoofd boven water houden...'
'Daar hebt jij gelijk in,' zei Kwetter vastberaden maar met spijt in haar stem. De volgende twee minuten zochten we, steeds wanhopiger, naar het hoofd van Gaby.
Of naar welk ander stukje van Gaby dan ook, want we gingen er even van uit dat haar hoofd nog aan de rest vast zat.
We vonden niks.
'Heb je nou je zin, met je geknuffel?' vroeg ik.
Eigenlijk vroeg ik het best wel hard. Of nou ja, eerlijk gezegd: ik stond gewoon te schreeuwen.
Moet je eigenlijk niet doen, in het nachtelijk oerwoud.
Het oerwoud is vol beesten op zoek naar lekkere hapjes, en het is geen goed idee om ze te laten merken dat er ergens een lekker hapje rondloopt. In ieder geval niet als je zelf dat lekkere hapje bent.
En ja hoor, meteen hoorde ik het zachte splotsj van een groot beest dat stilletjes door de modder bewoog.
Het klonk heel, heel dichtbij.
Nou, dacht ik, dat was het dan.
Ik heb wel vaker drukke dagen gehad, en ook wel dagen waarop mijn leven ernstig in gevaar was, maar zo'n dag als vandaag... Mama's laboratorium afgefikt, Gaby en ik gevangen door Smek en Hakmaranman, Gaby's arm gebroken, bijna tot mjamburgers gemalen, verdwaald in het oerwoud, Gaby verzopen, zelf opgevroten door een of ander oerwoudbeest...
Nee, ik durfde wel te zeggen dat dit zo ongeveer de grootse rotdag uit mijn leven was geweest.
Toen begon het oerwoudbeest te praten.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 4 mei 2012

Grotendeels naar buiten

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Zal wij maar eens vertrekken? Hier is wij wel zo ongeveer klaar, denkt ik.'
Ik keek om mij heen. Ja, we hadden hier nog maar weinig te zoeken. Smek lag flauwgevallen bovenop de tafel en meneer Hakmaranman rende rondjes door de container. Nog altijd in paniek. Die lette niet op ons; hij dacht alleen maar aan zijn arm. Zijn arme arm, die er niet meer bijhoorde en eenzaam in een hoekje van de kamer lag.
Aan de andere kant: wie wil er nou horen bij zo'n schurk als Hakmaranman? Waarschijnlijk vond die arm het allemaal wel best zo.
Ik stak mijn duim naar de arm op, maar die reageerde niet. Ook niet toen ik zwaaide.
'Wij worden hier niet gewaardeerd, Kwetter,' zei ik. 'Laten we maar vertrekken.' Intussen liep ik naar de deur. Die trok ik open, en ik sloeg hem ook meteen weer dicht. Want buiten stonden alle houthakkers nieuwsgierig naar de container te staren.
'Dit wordt lastig, verkondigde ik tegen Kwetter. Gelukkig kwam net op dat moment meneer Hakmaranman recht op mij afgestormd. Puur toeval: hij wilde niks van mij, hij zag me waarschijnlijk niet eens. Hij rende maar wat.
Ik stond nog steeds vlak voor de deur. Kwam dat even goed uit. Toen Hakmaranman vlak bij mij was, stapte ik opzij en trok de deur wijd open.
Zonder op of om te kijken rende Hakmaranman naar buiten.
Dat gaf nogal wat reuring.
De houthakkers hadden het mini-alligatortje naar binnen zien gaan, en nu kwam hun baas grotendeels naar buiten gerend (grotendeels ja – zijn arm lag immers nog binnen), bloedend en schreeuwend. Daar werden de houthakkers een beetje nerveus en schrikkerig van.
Bovendien leek hun baas hen helemaal niet te zien, maar rende hij in pure paniek door het kamp.
Het is natuurlijk best grappig om je baas, die je altijd zo heeft afgebeuld, rond te zien springen als een kip zonder kop. Maar niet als er een kettingzaag aan hem vast zit.
Een kip zónder kop maar mét kettingzaag, daar kun je maar beter bij uit de buurt blijven.
Dat deden de houthakkers dan ook.
Ze renden gillend her- en derwaarts.
Wij konden makkelijk ontsnappen.
Bij wijze van spreken dan. Zo heel erg makkelijk ging het niet, want mijn zusje was nog niet bijgekomen en we moesten haar meeslepen als een hele grote, zware lappenpop.
Ze is bijna net zo groot en zwaar als ik. En Kwetter droeg nog steeds haar alligatorhuid, dus die kon me ook niet helpen.
Dus ja.
'Doe dat ding toch uit,' hijgde ik.
'Nee joh,' lachte Kwetter. 'Die hebt wij toch nodig om de alligators voor het gekje te houden.'
'Oh ja.'
Al snel hadden we het kamp van de houthakkers achter ons gelaten.
We ploeterden door de zompige bodem van het oerwoud.
'Waar gaan we eigenlijk heen?' vroeg ik.
'Jij moet even je snuitje houden,' zei Kwetter. 'Ik weet de weg niet goed.'
Oh.
Kwetter wist de weg niet.
Dat vond ik niet zo'n prettig idee, zachtjes gezegd.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

donderdag 3 mei 2012

Een heerlijk hapje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik had het gevoel dat ik in tweeën brak.
'Gaby!' schreeuwde ik. 'Gaby, wat... hoe kan dat nou? Je had toch alleen maar een gebroken arm, daaraan ga je toch niet... Daaraan ga je niet...'
'Nee, natuurlijk gaat jij daar niet dood aan,' zei Kwetter. 'Gaby is ook helemaal niet dood. Kijkt jij maar eens goed. Ziet jij haar buik op en neer gaan? Ja? Nou, dat ziet ik ook. En als wij dat allebei ziet, dan is dat gewoon zo. Dus zij ademt nog, en wanneer jij ademt is jij niet dood. Zij is alleen maar flauwgevallen, denkt ik.'
'Ja,' zei ik zwakjes. 'Ja, dat wist ik heus wel hoor. Flauwgevallen, dat dacht ik al lang. Flauwgevallen toen ze bloed zag. Echt weer iets voor een meisje, dacht ik nog.'
'Zeg, doet jij eens wat aardiger,' beval Kwetter. 'Ik is toevallig ook een meisje, en ik valt niet flauw. Of wel?' Ze keek me streng aan. Het zag er angstaanjagend uit, maar dat kwam vooral doordat ze de alligatorkop nog op haar hoofd had.
Het resultaat was dat een alligator mij kwaad stond aan te kijken met de ogen van ons vriendinnetje Kwetter.
Zag er nogal verontrustend uit.
'Toevallig kan ik uitstekend tegen bloed,' zei Kwetter. 'En nog wel tegen ergere dingen ook.'
'Oh ja? Wat dan?'
Dat had ik beter niet kunnen vragen. Want ze fluisterde mij in het oor wat ze bedoelde en het was zó smerig, dat ik ter plekke moest overgeven.
Niet helemaal, hoor; ik kon me nog net inhouden.
Of eerlijk gezegd: ik hield me niet in. Maar ik was die dag al een paar keer over mijn nek gegaan, en daarom had ik niks meer in mijn maag wat eruit had kunnen komen.
'Ik voel me niet zo lekker,' mompelde ik.
'Oh, maar dat is jij wel, hoor!' antwoordde Kwetter. 'Jij is heerlijk lekker, jij is een hapje om van te smullen, dat zal elke alligator met mij eens zijn. Daarom moet jij dicht bij mij blijven als wij zometeen het bos in gaat. Dan denkt alle alligators: mmm, wat een heerlijk hapje! Maar ja, die is niet voor mij, die is voor dat kleine alligatortje daar. Jammer hoor.
En dan eet zij jou niet op, en en dan komen wij veilig bij Oma.'
'Oma?' vroeg ik zwakjes.
'Precies,' knikte Kwetter tevreden. 'Wij gaat naar Oma. Dan zorgt Oma goed voor Gaby, en dan hoeft wij niet bij jouw moeder aan te komen met Gaby waarvan armpje stuk is. Goed idee?'
'Weet ik niet,' mompelde ik. Wie was die Oma? Ik had nog nooit van Oma gehoord. Ik wist niet dat Kwetter een oma hád. Eigenlijk wist ik niet eens wie Kwetter's vader en moeder waren, bedacht ik me plotseling.
En nu opeens een oma?


BEGIN / VORIGE VOLGENDE