Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 5 september 2014

Het perfecte middel tegen vogeltjespoep

Het was dezelfde soldaat die ons in de keuken had opgesloten.
Hij keek...


Ach nee.
Dit verhaal gaat hier niet langer verder.
Na veel werk en gedoe is mijn eigen website eindelijk af, en het verhaal gaat daar verder.

Vanaf nu dus alleen nog nieuwe afleveringen op www.thijsgoverde.nl - jullie zijn allemaal van ganser harte uitgenodigd mij daar te komen bezoeken (vertel me vooral wat je van de site vindt!)

Die afleveringen komen voortaan trouwens niet langer drie keer per week, maar alleen nog op de maandag en de vrijdag. Daar zijn allerlei redenen voor, maar de belangrijkste daarvan is dat ik bezig ben aan een nieuw boek - een fantasyboek voor iedereen die van boeken als 'De Grijze Jager' houdt. Ken je die boeken? Dik zijn die, he?
Nou, het is dus ook heel veel werk om die te schrijven. Vandaar!
Maar van de Donderkat kan ik nog lang geen afscheid nemen. Er staan tenslotte nog zó veel gebouwen overeind op de wereld...

Tot op de nieuwe site, en bedankt voor het volgen van dit blog!

Hartelijke groet,

Thijs Goverde

woensdag 3 september 2014

Een beschaafde pang

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Waarom is hier een laboratorium?' vroeg Gaby zich af.
'Geen idee,' zei ik, maar nog geen vier seconden later zag ik een boekje liggen, met de titel: “Hoe test ik het goud-gehalte van gouderts?”
'Kijk eens aan,' zei ik, 'dat raadsel is dan ook weer opgelost. Nu blijft alleen nog de vraag: hoe snel kunnen wij hoeveel bommen maken?'
'Er is maar één manier om daar achter te komen,' grijnsde Gaby. 'Oeoeh, zie je die grote fles daar?'
'Die waar Salpeterzuur op staat?'
'Die bedoel ik.'
'Nou en of ik die zie. Mjam mjam mjam, salpeterzuur, daar weten wij wel raad mee, of niet?'
Ja, daar wisten wij wel raad mee. We keken nog een kwartiertje rond in het lab, en na nog eens vijf minuten hadden we een plan. Mama zou in die twintig minuten al minstens drie bommen hebben geproduceerd, maar goed, zij is een ervaren wetenschapster en wij zijn maar kinderen die het allemaal hebben moeten leren van een computerspelletje.
Wel van een goed computerspelletjes, dat bleek al snel, want na een uurtje hadden wij drie hele fatsoenlijke bommen. Na nog een uur hadden we er zeven, en nog een uur later elf, en bovendien vijf meter lont. Meer konden we niet dragen.
Ontsnappen maar!
Niet meteen, natuurlijk. Eerst moesten we wachten tot alle soldaten waren gaan slapen.
Nu bleek het voor ons een voordeel te zijn, dat die lui zo luidruchtig feest vierden. Het was van grote afstand al volkomen duidelijk dat ze nog wakker waren. Na een tijdje werden de geluiden langzaam minder.
'Oei,' bedacht Gaby zich, 'we moeten nog dit keukentje uit! Ik bedoel: ik blaas het liever niet op terwijl ik er nog in zit.'
'Nee, logisch,' beaamde ik. Ik pulkte voorzichtig een klein klontje van een kneedbom af. 'Kijk eens? Hiermee blazen we het slot uit de deur, straks, als ze slapen.'
'Is dat wel verstandig?'
'Ja, dat is heel verstandig. Anders kunnen we niet naar buiten, dus... ja...'
'Nee, ik bedoel: kunnen we niet beter nú het slot opblazen? Nu is er nog een beetje herrie, dus nu valt het niet zo op. Straks worden ze er misschien wakker van.'
'Gaby,' zei ik, 'ik zeg het niet graag, maar sóms denk ik wel eens dat je niet helemaal krankjorum bent. Zoals nu. Je heb gewoon gelijk! Geef me eens een stukkie lont?'
Dat deed ze, en twintig seconden en een beschaafde PANG later zwaaide de deur van ons keukentje langzaam open.
We trokken haar, voorzichtig maar gehaast, weer dicht. Daarna wachtten we tot het laatste dronkemans-gelal verstomd was.
Toen deden we de deur open, slopen naar buiten en lieten 1 grote bom in het keukentje achter. Met ongeveer een meter lont.
'Zullen we ook nog even dat andere schuurtje opblazen?' probeerde ik.
'Ja, laten we dat doen,' zei Gaby op haar meest sarcastische toon. 'Dan vallen er heel veel dooien. Lachen man. Alleen hoop ik dan wel dat onze ontsnappingspoging mislukt, want ik durf mama daarna niet meer onder ogen te komen.'
'Geen probleem,' zei een stem vanuit de duisternis. 'Eén mislukte ontsnappingspoging, komt eraan. Per expresse. Kosten voor de ontvanger. Handtekening zetten bij het kruisje graag, en doe het snel want nu hebben jullie nog vingers...'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 1 september 2014

Daar komen de Donderkittens

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hij sloot ons op in het keuken-gebouwtje. Krik-krak, deed de sleutel in het slot. De raampjes van de keuken waren klein, en er zaten tralies voor.
'Niet eerlijk,' mompelde ik. 'Waarom zitten er nou tralies voor een keukenraam? Dat slaat nergens op. Als de mannen van Killa gewoon, netjes, alleen dingen deden die ergens op sloegen, dan konden we nu mooi ontsnappen.'
'Als de mannen van Killa dingen deden die ergens op sloegen,' wees Gaby mij terecht, 'dan zaten we nu niet in de keuken opgesloten.'
Daar had ze dan wel weer gelijk in.
Als ze serieuze schurken waren geweest, hadden ze ons aan zware kettingen in de mijn laten werken. Of ze hadden ons meteen doodgemaakt. Nee, hier in de keuken hadden we niet echt reden tot klagen.
'Je hebt gelijk,' zei ik dan ook. 'Sterker nog: die idioot zal er nog heel veel spijt van krijgen, dat hij de Donderkittens in de keuken heeft opgesloten.'
'De wát?' vroeg Gaby op luide toon.
'De keuken!' riep ik. 'Maar je hebt gelijk: dit is geen keuken. Dit is een laboratorium. We hebben hier stroom! En lucifers! En gas! En allerlei chemicaliën, beter bekend als, bijvoorbeeld: zout, azijn en water. Jaha, een keuken is geen keuken meer, als je de Donderkittens erin opsluit!'
'Nu weet ik het zeker,' kreunde Gaby. 'Je zei: donderkittens. Ontken het maar niet. Je zei het twee keer. Dus het was niet per ongeluk.'
'Goed he?' straalde ik. 'Wij zijn de kinderen van de Donderkat, dus de Donderkittens. En die naam is ook terecht, want net als de Donderkat gaan wij nu bommen maken en spectaculair ontsnappen.'
Gaby zuchtte. 'Dat laatste moet ik nog maar zien. De kans is vrij groot dat we spectaculair gaan ontploffen. Een verschil van vijf kleine lettertjes, maar niet onbelangrijk. En mag ik even zeggen dat het woord “Donderkittens”... dat is zo... zo stom. Zo flauw. Het is het soort grapje dat papa had kunnen maken.'
'Nou ja, zeg! Het was helemaal niet bedoeld als grapje!'
'Nee. En het klonk ook niet als een grapje. Dat heeft het dus met de grapjes van papa gemeen.'
Ik snapte wel zo'n beetje wat ze bedoelde. Ik vond het geen aardige opmerking van haar. Maar daar ging het nu niet om. Waar het om ging was dat we gingen ontsnappen. En/of ontploffen.
'Aan het werk,' zei ik dus. 'Spullen zoeken. Spullen waar we bommen van kunnen maken.'
Ik begon de keuken te doorzoeken. Daar was van alles te vinden, maar het zou een hoop tijd en moeite kosten om er een bom van te maken. Voor mama zou het ongetwijfeld een makkie zijn, maar...
'Michael?' zei Gaby met een dun stemmetje. 'Hou maar op met zoeken. Denk ik. Um. Hum.'
'Waar zit je?'
Naast de keuken waren nog een paar kamertjes. Een slaaphok, een wc.
En het kamertje waar Gaby nu zat.
In dat kamertje was een laboratorium.
'Oh ja,' zei ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 29 augustus 2014

Tien kleine doodshoofdjes

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We wachtten tot het helemaal donker was. Alle andere mijnwerkers gingen slapen, uitgeput van het zware werk. Gaby en ik niet, natuurlijk. Wij hadden wel iets beters te doen.
Met onze buiken tegen de grond slopen we in de richting van de twee kleine gebouwtjes. We probeerden zo stil mogelijk te doen, maar we hadden eigenlijk net zo goed een drumband met ons mee kunnen laten marcheren. De soldaten letten he-le-maal niet op ons. Ze hadden het veel te druk met een soort van feestje, dat ze samen vierden.
Het leek mij niet bepaald een leuk feestje, moet ik zeggen: het bestond voornamelijk uit bier drinken, gillen, overdreven hard lachen en in de lucht schieten.
'Wat een herrie,' mompelde Gaby terwijl we het schuurtje bereikten. 'Straks hóren ze het niet eens, als we de keuken opblazen.'
'Goh,' zei ik. 'Nou heb je van tevoren zo ontzettend veel problemen zitten verzinnen, en het enige probleem dat we echt krijgen is het probleem dat je niet verwacht had.'
'Je krijgt nooit de problemen die je verwacht,' knikte Gaby wijs.
'Gelukkig maar,' zei ik, 'want ik verwachtte problemen met het openprutsen van het slot. Fijn dat we dat probleem dus niet krijgen.'
'Inderdaad,' zei een stem achter ons. 'Het open krijgen van het slot wordt niet jullie probleem. Want ík word jullie probleem.'
We draaiden ons om. De soldaat die we zagen zag er inderdaad uiit alsof hij geboren was om een probleem te zijn. Hij was bijna twee meter lang en één grote bonk spieren. Op de knokkels van zijn beide handen stonden tien kleine doodshoofdjes getatoeëerd. Hij had een groot geweer en een kapmes bij zich. In zijn ogen zagen we de glans van bloeddorstige waanzin, zoals ik die ook bij Abel en Zoezoe had gezien.
'Wilden jullie ontsnappen?' giechelde hij. 'Als twee vogeltjes die de blije vrije lucht in vliegen”Dat kunnen we niet hebben, hoor? Weten jullie wat er gebeurt met vogeltjes die proberen weg te vliegen? Hm?'
'Gee... geen idee,' stamelde ik.
Hij greep mijn kraag en boog zich naar me toe. Zij bier-adem sloeg als een stom in mijn gezicht. 'Geen idee?' herhaalde hij. 'Echt niet?'
'Echt niet,' piepte ik.
'En jij?' snel als de staart van een schorpioen draaide hij zich naar Gaby. 'Weet jij wat de mensen doen met vogeltjes die weg willen vliegen?'
Gaby schudde woordenloos van nee.
'He verdorie,' bromde de man. 'Ik had toch zó gehoopt dat jullie het wisten. Ik weet het zelf ook niet, namelijk.' Hij nam zijn kapmes in de hand en keek er peizend naar. 'Ik weet wel bijna zéker,' zei hij, 'dat ze er een stukje van af snijden. Maar welk stukje is dat dan? Moeilijk hoor. En het stomme is: ik heb het wel geweten. Nou ja, weet je wat: ik sluit jullie gewoon op in een kooitje, terwijl ik er vannacht nog even over nadenk.'
Terwijl hij het zei, duwde hij ons het dichtstbijzijnde gebouwtje in. Dat was, helaas, niet het schuurtje met het dynamiet.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 27 augustus 2014

Vijfentwintig problemen en bezwaren

BEGIN / VORIGE
/ VOLGENDE


Eigenlijk hoefde ik maar één ding te weten, natuurlijk: waar bewaren ze hun dynamiet?
Daar was ik snel achter.
Wat ze precies deden met dat spul was me niet helemaal duidelijk. Ze bliezen stukken rotsgrond op, ja. Dat zag ik wel. Maar ik begreep niet hoe dat het werk in de mijn vooruit moest helpen. Sterker nog: het leek mij vreselijk gevaarlijk om hierboven de grond op te blazen, terwijl er ónder de grond mensen aan het werk waren.
Maar misschien was dat het hele idee. Misschien vonden de soldaten van Killa dat grappig.
Abel en Zoezoe zouden het ongetwijfeld heel grappig hebben gevonden, toen ze nog onder de drugs en de drank zaten.
Maar waarom ze het ook deden, al dat ontploffen, een ding was zeker: ze deden het véél. En onder groot gejuich.
Boem! Hoera! Boem! Hoera, dat was leuk, laten we snel nog een paar staven halen. En daar rende weer een soldaat naar het schuurtje waarin het dynamiet opgeslagen lag.
Het was een schuurtje gemaakt van dikke houten balken, met een ijzeren deur. Er waren twee van die schuurtjes, maar het tweede had een houten deur en een paar kleine raampjes.
Daar lag geen dynamiet in. Daar was de keuken, kennelijk, want aan het einde van de middag kwam daar een man uit met een gigantisch grote pan vol dampende prut. Dat was ons avondeten.
Elke mijnwerker kreeg een kom vol.
Ik wilde geen kom vol prut.
Ik wist niet wat ik dan wél wilde: twee kommen vol? Omdat ik zo'n honger had? Of helemaal geen kom, omdat het zo vies was? Moeilijk, moeilijk! Gelukkig hoefde ik de beslissing niet te nemen. Die werd voor me genomen: iedereen kreeg precies één kom. Dus nu had ik én honger, én een vieze smaak in mijn mond.
Tijdens het eten overlegde ik fluisterend met Gaby.
'We moeten een paar staven dynamiet te pakken krijgen,' was mijn plan.
'Ja? En dan?'
'Dan nemen we een lange lont. Een hele, hele lange lont. En daarmee blazen we het gebouwtje op waarin het dynamiet wordt bewaard. Dat geeft een klap van jewelste, natuurlijk, en in de verwarring glippen wij het bos in.'
'Dat zou mama nooit goedvinden,' zei Gaby met een vies gezicht.
'Waarom niet?'
'Omdat zij meteen zou uitrekenen hoe groot die klap van jewelste precies zou worden. En dan zou ze waarschijnlijk ontdekken dat het een zó erge klap zou worden, dat er gegarandeerd doden zouden vallen. Dode soldaten. Dode mijnwerkers. Domweg uit elkaar geploft, of in de fik gevlogen, of verpletterd door rondvliegende rotsblokken. En mensen verpletteren met rotsblokken is...?'
'...onbeleefd,' vulde ik zuchtend aan. 'Nee, dat kunnen we dan beter niet doen. Maar...' klaarde ik op, we kunnen natuurlijk wel iets ánders opblazen. De keuken bijvoorbeeld. Iets minder grote knal, maar toch ook verwarring, en roetsj! daar gaan er twee het oerwoud in. Namelijk: jij en ik.'
Gaby had natuurlijk nog een hele hoop te zeuren. Zoals: we kennen de weg in dat bos niet. En: 's nachts kunnen we dat spoor niet terugvinden. En: we hébben dat dynamiet nog niet. En: oh ja? kun jij een slot openprutsen zonder sleutel, dan? En: welwaar, dat is waarschijnlijk wél moeilijk. En nog twintig andere problemen en bezwaren.
Tenslotte vroeg ik wat háár plan was.
Toen hield ze eindelijk haar mond. Dus... Ja...
Het was helemaal duidelijk: we gingen mijn plan doen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 25 augustus 2014

Helaas ben ik opgevoed

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Zeg het maar,' zei ik zonder me om te draaien. 'We zitten in de problemen, he?'
'Nou en of,' zei een stem achter ons. 'Diep in de problemen. Wij houden hier niet van pottenkijkers. We houden wel van kinderen die helemaal vrijwillig komen werken in de goudmijnen van generaal Killa.'
Een andere stem barstte in lachen uit. 'Ja, hahaha, vrijwillig! Omdat de generaal vecht tegen de gemene president M'Urdara. Voor de goede zaak, hahahaha!'
'Precies,' zei de eerste stem met een enigszins vermoeide zucht. 'Dus nu is de vraag: wat hebben we hier? Pottenkijkers of vrijwillige medewerkers?'
'Doe maar dat laatste, dan,' zei Gaby, en ik knikte om te te bevestigen.
Zo kwamen we voor de tweede keer in een mijn te werken.
'We moeten meteen vanavond ontsnappen,' zei ik tijdens het sjouwen tegen Gaby. 'Anders wordt Kwetter ongerust, en dan komt ze ons zoeken.'
'Vind je het echt zo erg om door een meisje gered te worden? Kan je jongetjestrots daar niet tegen?'
'Gered worden vind ik geen ramp. Maar ene mislukte reddingspoging, dat zou niet best zijn. Deze kerels schieten maar al te graag op ongewapende kinderen.
'Kwetter kan...'
'Kwetter kan heus geen kogels ontwijken.'
Daarna zeiden we niets meer want we moesten onze bekken dicht houden van de bewakers.
'Monden,' mompelde ik zonder nadenken. Bek, dat mogen we van mama niet zeggen namelijk. Na een jaar of dertien gaat dat in je hoofd zitten. Opvoeden, noemt mama dat. Ik zeg: hersenspoelen.
Opvoeden is dat je kinderen dingen leert die belangrijk zijn, die ze kunnen gebruiken wanneer ze ze nodig hebben. Hersenspoelen is wanneer je kinderen gewoontes aanleert waar ze niet aan kunnen ontsnappen, en die nog gevaarlijk zijn ook.
En reken maar dat het gevaarlijk was om 'monden' te zeggen.
Pats!
'En?' vroeg de soldaat. 'Was dat een klap voor je mond?'
'Nee meneer. Dat was een klap voor mijn bek, meneer.'
'In één keer goed. Dat was snel. Ik ben een geboren onderwijzer, al zeg ik het zelf. Als ik je nog een keer iets moet uitleggen, dan zeg je het wel, he?'
'Ja meneer. Ik wil nu graag vrijwillig aan het werk, meneer,' slijmde ik. De soldaten lachten en zeiden dat ik een snelle leerling was.
Daarna was het weer een hele dag sjouwen in de brandende zon. Dat was geluk hebben, want deze mijn bleek anders te zijn dan de vorige: dit was een échte mijn, met tunnels onder de grond en zo. En ik kon me niet voorstellen dat die tunnels erg veilig waren. Laat mij maar lekker hier buiten sjouwen, dacht ik. Dat is wel vermoeiend, maar het is altijd beter dan een mijngang op je kop te krijgen.
Bovendien: in die mijngangen is het donker, en zelfs als het licht was, zou je er niks anders zien dan de muren van de mijngang.
Maar hier boven de grond was van alles te zien. Alles wat ik moest weten om te kunnen ontsnappen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 20 augustus 2014

De geur van zelfgemaakte appeltaart

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Want het was... hou je vast... een ontploffing!
Er werd hier een groot stuk van de rotsen opgeblazen. Ik ben lang niet zo goed als mijn moeder, natuurlijk, maar ik had inmiddels zo veel uren doorgebracht met haar computerspel – waarvan het geluid tot in de laatste details klopte! – dat ik toch best een gokje durfde wagen.
'Hoorde jullie wat dat was?' vroeg ik aan Gaby.
Gaby knikte. 'TNT' zei ze. Alsof zelfs een kleuter dat nog had kunnen horen.
'Inderdaad,' antwoordde ik, 'maar dan wel met dat knisperige toontje van kiezelgoer erin. En TNT met kiezelgoer heet...?'
'Dynamiet,' zei Gaby geprikkeld. Ze vond het niet leuk dat ik het beter wist, maar ze kon niet ontkennen dat ik gelijk had.
Glimlachend keken wij elkaar aan. We dachten allebei aan mama. Eventjes voelden we ons heel veilig en geborgen. Alsof mama op een of andere manier bij ons was en over ons waakte.
Sommige mensen krijgen dat gevoel als ze een koffie-apparaat horen pruttelen, of pannen horen rammelen, of bij het geluid van een vuurtje in de open haard. Bij de geur van zelfgemaakte appeltaart.
Dat gevoel dus. Dat kregen wij bij het geluid van dynamiet.
'Weet je wat dat betekent?' vroeg ik opgewonden.
Gaby knikte bedachtzaam. 'Het betekent dat we niet in een rondje zijn gelopen. Onze mijn, de mijn waar wij naar coltan moesten graven? Daar heb ik niet één keer dynamiet gehoord. Dus Generaal Killa heeft meer dan één mijn. Jammer genoeg zijn we dus nog niet in de bewoonde wereld. Ik denk zelfs, dat we alleen maar dieper het oerwoud in zijn gegaan.'
'Eh, ja,' gaf ik toe. 'dat betekent het allemaal óók. Maar wat ik bedoelde is: Ze hebben hier dynamiet! Dát betekent het! Oh man, dynamiet – dat moeten we te pakken zien te krijgen!'
Gaby zuchtte diep en ze keek me heel vermoeid aan.
'Te pakken krijgen,' herhaalde ze toonloos. 'Jij wilt dat dynamiet te pakken krijgen. En dan?'
'Dan hebben we dynamiet! Dat is geweldig spul, dat moet je toegeven. Makkelijk in het gebruik, en...'
'En waar wil je dat spul dan voor gebruiken?'
'Om dingen op te blazen natuurlijk. Jij kunt wel hele domme vragen stellen, zeg.'
'Dingen opblazen? Wat voor dingen?'
'Wat we maar willen! Je hoeft er maar naar te wijzen en ik blaas het voor je op. Eerlijk beloofd.'
'En dan? zijn we dan opeens ontsnapt aan de generaal? Veilig het oerwoud uit? Weer bij mama thuis? Niet ieder probleem kun je oplossen met dynamiet, Michael!'
Ik haalde mijn schouders op. Als je maar eenmaal dynamiet hebt, vind je vanzelf een probleem dat je op kunt blazen. Zo werkt dat gewoon, met dynamiet. Dat is juist een van de fijnste dingen ervan. Maar met Gaby viel vandaag weer niet te praten. Dus... Ja...
Ik bestudeerde de mijn nauwkeurig. Er stonden twee kleine gebouwtjes. In één ervan lag waarschijnlijk het dynamiet opgeslagen.
'Laten we teruggaan naar Kwetter,' zei Gaby. 'Die zit op ons te wachten.'
'Natuurlijk gaan we terug naar Kwetter,' zei ik. 'Denk je eens in hoe blij zij zal kijken, als ze ons dynamiet ziet. Ik denk dat het in het linker gebouwtje...'
Op dat moment hoorde ik een nieuw geluid, vlak achter ons. En geluid dat precies, maar dan ook precies e tegenovergestelde uitwerking op ons had als de 'boem' van daarnet.
Dat geluid was 'klik'.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 18 augustus 2014

hiep hiep hoezee voor de diarree

BEGIN / VORIGE
/ VOLGENDE


'We binden die knapen vast,' zei ik. 'Boven in de boom, op een dikke tak. Met een liaan, stevig vast zodat ze er niet af kukelen. Kwetter blijft hier om op ze te passen, en ondertussen gaan Gaby en ik dat spoor volgen.
'Moog ik niet met jou mee? vroeg Kwetter teleurgesteld.
'Nee,'schudde ik. 'Als die jongens ziek, wak en misselijk aan de boom vastzitten en er komt een eng beest, dan moet iemand ze redden. En dat moet jij doen, want jij bent het sterkst en het het handigst van ons allemaal.'
'Vindt jij dat echt?' vroeg Kwetter blij.
Ja, natuurlijk vond ik dat echt. Want het was ook zo. Daarom had ik haar het liefst met mij meegenomen, terwijl Gaby hier bleef om op de jongens te passen. Maar dat durfde ik niet voor te stellen. Dan zou Gaby denken dat ik Kwetter graag bij me hield omdat ik op haar bén. Of misschien zou Gaby dat niet denken, maar ze zou het in ieder geval wel zeggen. Heel vaak.
Nee, dank je wel.
Ik hoopte eigenlijk dat Gaby bang zou zijn om het spoor te volgen, zodat ze zou zeggen: neem jij Kwetter maar mee. Maar dat deed ze niet. Ze keek me verrast aan en zei: 'Dat is inderdaad het beste. Nooit gedacht dat je nog eens zou toegeven dat Kwetter van ons drieën het sterkst is.'
'Ja,' glunderde Kwetter. 'Lief, he? Ik gaat jou...'
'Nu even niet, Kwetter. We hebben nog heel wat te doen.'
Het duurde wel een uur voordat we de jongens in de boomtop hadden gehesen, maar toen ze eenmaal goed vast zaten konden Gaby en ik eindelijk vertrekken.
'Zult ik jou nog een paar van die lekkere fruitjes geven?' hoorden we we Kwetter vragen, en Abel antwoordde iets over 'kwijlende oogjes'. Daarna slokte het oerwoud hen op.,
Tenminste, zo leek het, maar het was natuurlijk precies andersom: Gaby en ik waren degenen die verdwenen. Het spoor van de soldaten achterna, in de hoop dat dat ons bij de bewoonde wereld zou brengen.
Het was een behoorlijk eind lopen. Bovendien werd het terrein steeds moeilijker: we kwamen steeds meer rotsen tegen waar we onze weg tussendoor moesten zoeken, en het is niet makkelijk om sporen te vinden op steen. Gelukkig hadden de soldaten vreselijke stinksigaretten gerookt, waarvan we de peukjes makkelijk konden zien. Bovendien hadden een of twee van hen diarree, en dat leverde ook nogal wat sporen op.
De rotsen werden steeds steiler, en onze weg begon ons langzaam omhoog te voeren. Af en toe moesten we met handen en voeten klimmen. Het was ons een raadsel hoe de soldaten die zware kisten hier langs hadden gedragen, maar net als we elkaar aankeken en zeiden: dit kan de goede weg niet meer zijn, zagen we weer ergens een sigarettenpeuk, of een stinkend plasje bruine derrie, waaraan we konden zien dat we wel degelijk op de goede weg waren.
Het was al bijna donker toen we ons doel bereikten.
Jammer genoeg was het niet de bewoonde wereld, waar we aankwamen.
Het was een mijn.
Eerst waren we bang dat we de verkeerde kant op gelopen waren; dat we terug waren gekomen bij de plek waaraan we ontsnapt waren.
Maar dat was niet zo.
Dat werd ons al snel duidelijk, op een manier waarvan mijn hart een sprongetje maakte.


BEGIN / VORIGE
/ VOLGENDE

maandag 11 augustus 2014

Niet het spoor maar de zoekers

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wij volgden het spoor.
Dat was niet zo moeilijk, dacht ik: de soldaten keken niet waar ze liepen en stampten met hun zware laarzen diep in de zachte bosgrond. De zware kisten, die ze met zich mee sjouwden, botsten van de ene na de andere boomstam de bast kapot. Als ze hun best hadden gedaan om ieder takje dat ze zegen kapot te trappen, hadden ze er niet méér kunnen raken dan ze nu deden uit pure achteloosheid.
Toch viel het nog behoorlijk tegen allemaal.
De moeilijkheid met onze spoor-zoekerij zat 'm niet in het spoor. Het zat 'm in de zoekers.
En dan vooral in Abel en Zoezoe.
Ik had gedacht dat ze langzaam maar zeker weer een beetje helder zouden worden in hun hoofd. Ze hadden nu tenslotte al een halve dag geen bier meer gedronken of drugs gesnoven. Ze konden er weer lekker fris tegenaan!
Dacht ik.
Maar zo werkt het dus niet, met drugs en bier. Daar raak je aan verslaafd, wat wil zeggen dat je lijf aan die rommel gewend raakt.
Als je er dan plotseling mee ophoudt, dan denkt je lijf: Hee! Ik mis iets! Iets waar ik net aan gewend was, waarvan ik net was gaan denken dat het normaal was. En goed voor me. Dit is niet normaal! Dit is niet goed! Alarm! Alarm!
Abel begon te klappertanden.
Zoezoe begon vreselijk te zweten.
Abel wilde niet meer lopen.
Zoezoe kón het niet meer.
Allebei zakten ze op de grond, en als één man – of liever gezegd als één opgeschoten puberjongen – begonnen ze over te geven.
'Ooooh,' kreunde Abel, 'ik ga dood, geloof ik.'
'Oeoeoeh,' kreunde Zoezoe, 'wás ik het maar alvast.'
Plotseling krabbelde Abel woest overeind. 'Een monster!' gilde hij. 'Een monster met kwijlende oogjes!'
Voor de zekerheid keek ik om me heen. Nergens een monster, natuurlijk.
'Hou hem vast,' riep Gaby, 'anders rent-ie het oerwoud in!'
Ik greep hem bij zijn arm. Ik was zwak van het slechte eten en alle ellende van de laatste weken, maar hij was nog slapper. Als een lappenpop viel hij op de grond en begon te huilen.
'Wacht even hoor,' zei ik. 'Moeten we nou ontsnappen aan een leger, in een onbekend oerwoud, midden in een burgeroorlog, met ook nog twee zieke knapen op sleeptouw?'
'Ik bent bang van wel,' zei Kwetter. 'Gelukkig heb wij jou bij ons. Jij kun alles. He Gaby?'
'Ja hoor,' zei mijn zusje vals. 'Regel het even, grote broer.'
Ik haalde diep adem. Goed. Grote broer zou het even regelen.
Dat is dus nog het allerergste van grote broer zijn.
Grote broer zijn is prima als je ouders in de buurt zijn. Die lossen de grote problemen op, zodat jij lekker tijd hebt om je zusje te pesten. Niks mis mee.
Behalve dan wanneer je ouders te dicht in de buurt zijn. Zo dicht dat ze je horen pesten. Dan is de lol er meestal snel vanaf.
Maar als je ouders er helemaal niet zijn, heb je toch echt een probleem. Dan moet jij voor de kleintjes zorgen.
En als je dan een meisje bent, dan is het nog makkelijk. Dan hoef je de kleintjes alleen maar te troosten als alles misgaat in het grote boze oerwoud. Want daar ben je dan zelf óók bang voor.
Maar als je een jongen bent, dan moet je ze door het oerwoud héén slepen. Want jij bent natuurlijk niet bang, zogenaamd. Nee hoor, jij bent stoer. Dus... Ja...
Ik haalde nog een keer die adem en zei: 'Oké. Dit wordt het plan.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 8 augustus 2014

De Einstein van de stomme plannen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ze had gelijk. Het waren soldaten. Het oerwoud was zo dicht, dat we hen pas zagen toen ze vlak onder onze boom door liepen. Waren ze op zoek naar ons? Ik durfde nauwelijks adem te halen.
Naast me zag ik, tot mijn grote schrik, dat Abel zijn geweer pakte en met een grote grijns op zijn oude kameraden begon te mikken. Was die jongen helemaal geschift? Stiekem mensen in de rug schieten – dat hóórt niet.
Mensen doodschieten hoort trouwens so wie so niet, nu ik er nog eens over nadenk.
Maar los daarvan: de soldaten waren met z'n zessen en ze hadden allemaal geweren. Het zou een ongelooflijk slecht idee zijn om nu met ze te gaan vechten.
En dat kon ik allemaal onmogelijk uitleggen aan die stomme Abel, want de soldaten waren heel dichtbij en ze zouden ons horen als ik ruzie ging zitten maken.
Maar géén ruzie maken betekende dat ze heel binnenkort heel hard PANG zouden horen en dat valt ook nogal op. Wat moest ik nou doen?
Kwetter stak rustigjes haar vinger in de loop van Abels geweer. Haar andere hand legde ze op Abels mond, zodat hij niet kon protesteren.
Abel keek heel kwaad, maar het werkte wel.
Een half uurtje later kwamen de soldaten terug. Ze droegen twee grote kisten.
'Zagen jullie dat? ' vroeg ik toen ze ons niet meer konden horen. 'Ze waren niet op zoek naar ons, het was toeval dat ze hier langs kwamen. Is dat een opluchting of wat is het?'
'Wat zou er in die kisten zitten?' vroeg Gaby zich af.
We keken naar Abel en Zoezoe. Die haalden hun schouders op. Ze waren maar kleine soldaatjes tenslotte, nauwelijks goed genoeg om een geweer vast te houden en gevangenen te bewaken. Goed genoeg om voorop te lopen in een gevecht, en goed genoeg om overhoop geschoten te worden. Niet goed genoeg om aan te vertellen wat de plannen van de generaal zijn en wat het leger zoal uitspookt.
'Dat gaan we uitzoeken,' zei ik. 'Die kerels met die zware kisten hebben een spoor achtergelaten dat zelfs een blinde nog kan volgen. Kom mee!'
'Goed plan,' knikte Gaby. Ze wendde zich tot Abel en Zoezoe. 'Jullie kennen mijn broer nog niet zo goed,' zei ze, 'maar ik kan jullie vertellen: hij heeft altijd briljante ideeën. Zelfs als je in een compleet hopeloze situatie zit, waaruit je geen enkele uitweg kunt vinden zodat je zeker weet dat je binnen een dag afschuwelijk dood zult gaan, weet hij toch weer een maniertje te vinden om nóg dieper in de problemen te komen. Knap he? Ik bedoel: hier zitten we dan, midden in een oerwoud dat we niet kennen, in een land met een burger-oorlog, we worden opgejaagd door soldaten, en wat bedenkt meneer? Laten we op zoek gaan naar nóg meer soldaten. Hoe kom je d'r op, he? Echt, lieve, Michael, jij bent de Einstein van de stomme plannen, ik kan het niet anders zeggen.'
'Ja,' knikte Kwetter zuchtend, 'knap is-ie he?'
'Wat is een einstein?' vroeg Zoezoe.
Gaby schudde moedeloos het hoofd en mompelde: 'Ach, wat kan het mij ook allemaal schelen. Als we allemaal doodgaan, gaat in elk geval de gemiddelde intelligentie op deze wereld omhoog en dat is ook wat waard. Laten we dat spoor maar volgen.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 6 augustus 2014

Hoe troost je een meisje?

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We aten maar door en door, niet alleen omdat het zo lekker was maar ook omdat we zo verschrikkelijk veel honger hadden. De mijnwerkers van generaal Killa kregen niet bepaald veel te eten. De soldaten trouwens ook niet.
Het duurde een hele poos voordat we allemaal vol zaten, maar toen hingen we ook onderuitgezakt tegen de boomstam, puffend van de volle-bolle-buikigheid. Buikigheid is geen woord, dat weet ik wel, maar zo voelde het: alsof ik alleen nog maar een buik was.
'Ik heb teveel gegeten,' kreunde Zoezoe.
'Wij ook,' zeiden Abel en Gaby en ik.
Op dat moment kwam Kwetter terug.
'Wat een verschrikkelijk stom oerwoud bent dit!' tierde ze. 'Ik hebt uren lang gezoekt, en wat denkt jij? Niet één nokonootje! Er staat gewoon helemaal geen noko-bomen in dit bos. En ook geen enkele andere boom die ik kent, trouwens.'
'Kwettertjelief,' zei ik, 'we zijn hier niet in de binnenlanden van Boegoe-Boegoe.'
Gaby giechelde, want ik had het gezegd op precies dezelfde toon die mama altijd aanslaat als Kwetter weer eens met haar handen zit te eten.
Of, nog erger, zónder haar handen.
Gaby's giechel ging over in gezucht. Mijn opmerking had haar aan mama doen denken, en misschien ook wel aan thuis, en zij kan daar niet zo goed tegen.
Het was natuurlijk mijn taak, als grote broer, om haar te troosten en op andere gedachten te brengen. Maar ja, hoe doe je dat? Meisjes troosten is lastig, hoor. Ik heb een zusje dus ik kan het weten. Jongens zijn veel makkelijker. Als één van je vrienden zich een beetje sip voelt, dan maak je een flauwe grap en hij geeft je een stomp en dan ga je voetballen. Makkie. Maar meisjes? Ik heb dat zusje nou al elf jaar en ik heb nog geen idee hoe het moet. Het lijkt wel moeilijker te worden zelfs, de laatste jaren. In herinner me in elk geval niet dat het een probleem was toen we nog klein waren. Maar ja, toen had ze ook geen heimwee want we waren gewoon thuis.
Ik besloot maar geen aandacht te schenken aan het gezucht en zo snel mogelijk in actie te komen. Wie vlucht voor zijn leven heeft geen tijd om te zuchten, tenslotte.
'Goeoeoed,' zei ik. 'Mooi. Kwetter, neem een paar van deze vruchten. Bijna net zo lekker als noko-nootjes, en een stuk makkelijker te eten. Gewon pellen en in je mond steken. In je eigen mond,' voegde ik er voor de duidelijkheid aan toe, 'en niet spugen!' Ik was een beetje bang dat Kwetters oude eetgewoonten weer de kop zouden opsteken, nu ze weer in een oerwoud was. 'En daarna gaan we er weer vandoor. We moeten zo gauw mogelijk naar... eh...'
Tja.
Waar moesten we heen? We liepen hier een beetje tegen de grenzen van mijn plan aan, ontdekte ik. Mijn plan had zich voornamelijk beziggehouden met het wégkomen uit de mijn. Ik had er niet aan gedacht dat je, als je ergens wég gaat, je ook ergens naartoe moet. In theorie konden we natuurlijk in dit oerwoud blijven wonen, maar...
'Wat hoort ik daar?' vroeg Kwetter.
'Je hoort jezelf smakken en slurpen, Kwetter,' antwoordde ik. 'Althans, ik kan me niet voorstellen dat je nog iets anders hoort, want mij zijn horen en zien zo onderhand wel vergaan!'
'Kunt ik het helpen dat die dingen zo lekker bent?' vroeg Kwetter gekwetst. 'Maar dat bedoelt ik niet. Ik hoort iets heel anders. Ik hoort soldaten.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 4 augustus 2014

Talloze nuttige tips

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Dat was dus de verkeerde vraag. He-le-maal de verkeerde vraag.
Belangrijke tip, voor als je ooit een kindsoldaat tegenkomt: vraag hem niet naar zijn verleden.
Echt.
Niet doen.
Behalve als je een akelig verhaal wilt horen, waar je de komende jaren niet goed van kunt slapen. Dorp in de fik geschoten, mensen doodgeschoten, dat soort dingen.
Ik bedoel: dorpjes in de fik steken en mensen doodschieten, daar ben ik in theorie helemaal voor, zolang het over computerspelletjes gaat. Maar Zoezoe had het dus niet over een computerspelletje. En dan gaat de lol er snel vanaf. Ik wilde eigenlijk zeggen: “dan gaat de lol er in een moordend tempo vanaf.” maar dat is eigenlijk niet zo'n leuk grapje, bedacht ik mij opeens. Na Zoezoe's verhaal werd ik een beetje misselijk van het woord 'moord'.
En oh ja, extra super tip: vraag een kindsoldaat vooral niet naar zijn verleden als je zusje erbij is, want zusjes slaan dan een arm om hem heen en zeggen dingen als 'Oh Zoezoe, wat moet dat verschrikkelijk voor je zijn geweest'. En dan vertelt die soldaat alleen maar méér dingen die je niet wilt horen. Dus... ja...
Ik zei zo snel als ik beleefdheidshalve kon: 'Mmmaar deze vrucht is dus eetbaar, begrijp ik? Zal ik er een voor je plukken?'
Dat lijkt misschien een stomme vraag, want Zoezoe had er al een in zijn hand. Maar eigenlijk was het een heel slimme vraag, want Zoezoe keek naar de vrucht die hij geplukt had, trok de schil eraf en begon te eten. Dat was dus het eind van zijn verhaal.
Min of meer.
Weliswaar vertelde hij verder over de verschrikkelijke dingen die er met zijn dorp gebeurd waren voordat hij kindsoldaat werd, maar nu had hij zijn mond vol myamyo, dus het was allemaal niet meer zo goed te verstaan. Alleen af en toe een woordje, zoals 'bloed', maar als je een beetje je best deed en je probeerde aan andere dingen te denken, dan merkte je daar niks meer van. Ik plukte snel een myamyo en gaf die aan Abel. Want die zag eruit alsof hij ieder moment óók zo'n verschrikkelijk verhaal kon beginnen.
Daarna plukte ik een vrucht voor mezelf. Dat had ik eerder moeten doen. Want het ding was zo ongelooflijk lekker dat ik alles om me heem vergat. Als ik wat eerder zo'n myamyo in mijn mond had gestoken, had ik dat hele verhaal van Zoezoe nauwelijks opgemerkt.
Dat is eigenlijk ook wel een goeie tip: als een kindsoldaat je vertelt over zijn verleden, deel dan zo snel mogelijk een paar myamyo's uit en neem er vooral zelf ook één.
Maar ja, je kunt moeilijk de hele dag een paar myamyo's met je meesjouwen. Ze zijn nogal groot, en onhandig van vorm en bovendien bederven ze nogal snel. Je moet ze eigenlijk recht van de boom eten. En je kunt moeilijk voor de zekerheid je hele leven in een myamyo-boom gaan zitten.
Wat jammer is, want ik zou dat wel willen. Mijn hele leven in een Myamyo-boom, bedoel ik. Oh oh oh, wat zijn die dingen lekker!


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 14 juli 2014

Onze excuses voor het oponthoud

Hallo allemaal!

Helaas: geen nieuwe aflevering over de Donderkat vandaag.
En niet alleen vandaag. De komende drie weken komen er geen nieuwe afleveringen bij, omdat er hard gewerkt wordt aan een nieuwe site. In Augustus komen we terug, met een nieuwe site en natuurlijk nieuwe avonturen van ons aller Donderkat!

vrijdag 11 juli 2014

Zo ongeveer het lekkerste wat er bestaat

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik keek voor de zekerheid even om. Achter mij zag ik niets. Alleen maar duisternis.
'Nee,' hijgde ik, 'ik zie niks.'
'Ook geen zwarte panter?'
'Wat!?' riep ik. 'Proberen we nu een panter te snel af te zijn? Dat kan helemaal niet! Die beesten zijn super snel!'
'Het kunt wel,' zei Kwetter streng, 'want tot nu toe bent het zo. Maar misschien bent dat alleen maar om dat die panter allang weg bent, hoor. Ik ziet hem ook niet. Te donker.'
'Misschien,' pufte Gaby bedachtzaam, 'misschien is er helemaal geen panter.'
Ver achter ons hoorden wij gegil.
Het klonk als 'Help help, een panter, oh nee hij heeft me te pakken, aaaaargh,' gevolgd door een paar schoten.
'Er bent een panter' zei Kwetter beslist. 'En de soldaten bent er ook nog. Maar ze bent nu geen van beiden ons probleem meer, gelooft ik.'
'Nou,' zei ik, 'dan weet ik het wel. Het is midden in de nacht, en ik heb de hele dag in de modder staan graven, en daarna nog een rondje boompje opblazen en oerwoudje rennen gedaan, dus... ja...'
'Ik ben ook een beetje moe,' zei Gaby.
Abel en Zoezoe zeiden niks. Ze stonden hijgend tegen een boom geleund.
Kortom, het was hoog tijd om een boom met dikke takken uit te zoeken en een nachtje slaap voor onszelf te regelen.
En dat is wat we deden.
De volgende ochtend stond Kwetter als eerste op en ze ging er op uit om eten te zoeken.
Tenminste, dat hoopte ik. Want ze was nergens te bekennen toen ik wakker werd.
Het duurde uren voor ze terugkwam. Al die tijd zaten wij vieren in de boom, vlak naast een tros rode vruchten die heerlijk zoet roken, en we hadden verschrikkelijke honger.
Zoezoe plukte begerig een vrucht – een rond, langwerpig soort van geval – en wilde er een hap uit nemen.
'Zou ik niet doen,' zei ik. 'Dat ding kan hartstikke giftig zijn.'
Zoezoe lachte me recht in mijn gezicht uit. 'Doe normaal,' hikte hij, 'dit is een myamyo, zo ongeveer het lekkerste wat er bestaat en minder giftig dan een glaasje water.'
'Dat weet je niet zéker...' probeerde ik, maar hij lachte nog harder en zei: 'Natuurlijk weet ik dat wel zeker, ik heb in mij leven als zoveel myamyo's gezien, ik stond ermee op en ik ging ermee naar bed, want naast ons huisje stonde de grootste myamyo-boom van het dorp, voordat...' Plotseling viel hij stil.'
'Voordat wat?' vroeg ik met mijn domme hoofd.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 9 juli 2014

Even door dat oerwoudje heen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Aha,' zei Gaby vermoeid. 'Plan B. Jouw plan B. Is dat toevallig iets met een achtervolging? Is dat zeg maar zoiets als: we rennen het bos in, en daarna zijn we lekker ontsnapt haha, en dan zien we wel weer verder? We hebben Kwetter bij ons, die helpt ons wel door het oerwoud heen en als de soldaten achter ons aankomen doet ze gewoon iets heel spectaculairs wat ik nu nog niet verzonnen heb en waardoor we pats boem gered worden?'
'Eh...' zei ik. 'Daar zou het op kunnen lijken, ja. Ik had nog één of twee andere ideetjes, maar...'
'Oh. Ja. Mag ik gokken? Het is maar één ander idee, en het is: we maken een paar bommen onderweg en we blazen dingen op.'
'Dát bent nog eens een goed idee!' juichte Kwetter. 'Boemmm! Boemmm!'
'Wij doen mee,' zeiden Abel en Zoezoe enthousiast.
'Ik sleept ons wel even door dat oerwoudje heen, hoor,' zei Kwetter op geruststellende toon.
'Lieve help,'zuchtte Gaby. 'Ik weet niet waar jij last van hebt, Michael, maar het is kennelijk besmettelijk. En ik ben immuun. Ik ben hier de enige die nog een beetje gezond verstand...'
'Gebruik dat dan maar gauw,' zei ik vals. 'Er komt een troep soldaten aan, dus we moeten nu kiezen: het bos in of ons laten pakken. Rennen, jongens!' Ik zette het op een lopen, op de voet gevolgd door Kwetter en de twee gatenkazen.
Gaby dacht er langer over na dan ik gedacht had, voor ze ons achterna kwam. Ze deed er wel een kwart seconde over.
'Fijn he,' zei Kwetter onder het lopen tegen onze nieuwe vrienden, 'dat Michael altijd van die goeie ideeën hebt?'
Abel en Zoezoe knikten hijgend.
'Springen!' riep Kwetter ineens.
De jongens kenden Kwetter nog niet zo goed, dus ze wisten niet dat je in een oerwoud altijd onmiddellijk moet doen wat Kwetter zegt. Ze sprongen niet. Ze renden rechtdoor, het nest van een bende insecten in.
Ik weet niet wat voor insecten het waren. Mieren of termieten of bijen of weet ik veel. Maar aan de geluiden van Abel en Zoezoe te horen waren het in elk geval insecten die heel gemeen konden steken of bijten of zo.
'Jullie hebt geluk,' zei Kwetter tegen Abel. 'In Boegoe-Boegoe, waar ik vandaan komt, hebt je ook zulke nesten. Daar woont de Boegoenese Varkensmier in, en als die in je hap, nou, dan gilt jij niet meer, hoor! Dan ligt jij alleen nog maar stilletjes op de grond te hopen dat jij snel dood gaat. En dat gaat jij ook, dat bent dan weer het voordeel.'
Ze pakte een mier zo groot als een baby-duimpje van Zoezoe's arm af en stak hem in haar mond.
'Lekker?' vroeg Gaby. Ze hijgde, want we waren nog steeds aan het rennen.
'Mwoa,' deed Kwetter. 'Het ga mij vooral om het idee. Als hier iemand iemand anders bijt, dan wil ik graag de iemand zijn die bijt. Niet de iemand die gebijt wordt.'
'Groot gelijk,' zei ik. 'Ach, dat doet me eraan denken. Ik heb hetzelfde, maar dan met schieten. Ik heb he-le-maal geen zin om doodgeschoten te worden door de soldaten van generaal Killa. Zou jij even iets spectaculairs willen doen om ons te redden?'
'Soldaten? Welke soldaten? Die bent allang weg, hoor.'
'Waarom rennen we dan nog?'
'Hihi,' deed Kwetter. 'Jij maakt grapjes. Wat is jij toch leuk. Of ziet jij het echt niet?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 7 juli 2014

Paniek in de nacht

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was een mooie knal, dat wel. Maar de boom was groot en sterk, en echte woudreus en die kunnen in het oerwoud heel groot worden. Dus hij ging zeker niet om. Maar er brak wel een dikke tak af.
En met een dikke tak bedoel ik: een tak die dik genoeg was om voor boom door te gaan. Als ik die tak rechtop in de tuin van ons oude huis had gezet, en ik had je verteld dat het een boom was die mijn opa nog geplant had, dan had je me zonder twijfel geloofd.
Een boom die van twintig meter naar beneden valt, die maakt nogal een klap bij het neerkomen. Dat deed deze tak dus ook. En dan heb ik het nog niet eens over het gekraak en geruis en gesuis dat hij maakte op zijn weg naar beneden: hij dreunde tegen andere takken aan, er braken stukken af hier en daar, en de blaadjes woeien als in een stormwind.
Het regende bladeren en hout.
Zoezoe en Abel vonden het prachtig. Ze stonden te juichen en te klappen en ze vergaten helemaal dat eigenlijk die hele boom kapot had gemoeten. Dat was precies waar ik op gehoopt had.
Ze dachten zo'n beetje in dezelfde richting als ik, maar dan met hersens van gatenkaas dus ze kwamen niet ver. Het was voor mij niet moeilijk om te voorspellen hoe ze zouden reageren op een goeie ontploffing.
En er gebeurde nog iets anders waarop ik gehoopt had.
De soldaten en de mijnwerkers werden wakker van de knal. Paniek! Geschreeuw!
Ze dachten dat ze aangevallen werden. De domsten begonnen onmiddellijk hun geweren leeg te schieten op het nachtelijk oerwoud, en dat maakte de verwarring bepaald niet kleiner.
'Ze schieten op ons!' riep Zoezoe.
'Geweldig!' antwoordde Abel. 'Dan mogen we terugschieten!'
Ze begonnen meteen enthousiast te knallen in de richting van hun collega's.
Sommigen van die collega's hadden intussen wat lampen aangestoken, om te kunnen zien wat er aan de hand was.
Op zich een goed idee.
Maar het wilde wel zeggen dat iedereen in het soldatenkamp buitengewoon goed te zien was. Tot grote vreugde van Abel en Zoezoe. Die riepen vijf of zes keer 'Joepie!' en uit het kamp klonk vijf of zes keer 'Au!' Toen pas kregen de soldaten door dat het idee van die lampen misschien niet zo'n heel goed idee was geweest.
Ze deden de lampen uit.
Iemand riep: 'Wie is daar?'
Iemand anders riep: 'Kan me niet schelen wie het zijn, schiet ze overhoop, die smeerlappen hebben mijn oor eraf geschoten!'
Abel en Zoezoe keken elkaar aan en zeiden 'Oeps.'
'Jongens,' zei ik tegen hen, 'jullie hebben een probleempje.' Ik kon een tevreden grijns niet onderdrukken. Tot nu toe ging alles min of meer volgens mijn plan.
'Waarom, ' kreunde Gaby, 'zijn wij terecht gekomen in iets wat nog het meest lijkt op een slecht geschreven actie-film? Zo'n typische jongetjes-film die nergens op slaat en die van geen kanten klopt en die alleen maar bedoeld is om zoveel mogelijk schieten en ontploffen en achtervolgen in beeld te brengen?'
'Geen idee,' antwoordde ik. 'Maar dat doet er nu niet toe, want de soldaten komen deze kant op, dus het wordt tijd voor Plan B.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 4 juli 2014

Bij voorkeur zonder gatenkaas

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


We lieten de half-volle vuilniszak naar boven zweven. Met een lang stuk touw eraan gebonden, zodat we 'm een beetje konden sturen. Gelukkig slaagde ik erin hem tussen de andere zak en de takken te krijgen.
'Keurig op z'n plek,' zei ik. 'Klaar voor de knal.'
'En nu?' vroeg Zoezoe. 'Steken we de lont aan, of wat?' Hij wees op het touwtje.
'Dat is een touwtje,' zei ik. 'Dat werkt niet, als lont.'
'Oh. Hoe steken we de boel dan in de fik?'
'Dat moog jij doen,' zei Kwetter, 'hè Michael? Dat moog hij toch doen? Met zijn geweer?'
'Precies Kwetter. Jij snapt 'm. Luister, vriend. Wij gaan op een flinke afstand staan. En dan pak jij dat monsterlijk grote geweer van je en je schiet één kogel in die vuilniszakken.'
'Maar dan wordt iedereen wakker,' zei Abel zenuwachtig.
'Dat worden ze so wie so,' grijnsde Gaby. 'Hoe stilletjes je de boel ook aansteekt, daarna gaat het van boem.'
Zoezoe en Abel keken elkaar aan. Het idee dat iedereen wakker zou worden, en in paniek zou komen kijken waar die knal vandaan kwam, en dat daarna iedereen zou zien dat Zoezoe en Abel een accu en allerlei andere spullen hadden gegapt – dat idee stond hen helemaal niet aan. Kennelijk hadden ze daar nog niet over nagedacht.
Ze leken me van zichzelf al niet zo slim, en dat was er zeker niet beter op geworden toen ze in het leger van de generaal terecht kwamen.
De generaal vond het leuk als zijn soldaatjes nog geschifter en gewelddadiger waren dan hij zelf was, en daarom voerde hij hen bier en drugs tot hun hersens in gatenkaas veranderden.
Verder dan een kwartiertje vooruit denken, dat konden deze jongens niet.
Daar kwam nog bij dat wij jongens, hoe slim we ook zijn, meestal ons vermogen tot nadenken verliezen als er wat te knallen valt. Plan A is altijd Piew-piew-piew. Als dat niet lukt kun je altijd nog een plan B verzinnen.
'Uh...'zei Abel tegen Zoezoe.
'Uhhhh...'zei Zoezoe terug.
'Maak je maar geen zorgen, jongens,' zei ik. 'Ik heb allang een plan B bedacht.'
De twee soldaten haalden opgelucht adem. Iemand die het denkwerk voor hen deed, bij voorkeur iemand zonder gatenkaas in zijn hoofd, dat was precies waar ze behoefte aan hadden.
We gaan er zelfs nog op vooruit, zag je ze denken. Want het denkwerk in het leger werd meestal door de generaal gedaan, en die z'n hersens waren meer gat dan kaas.
'We gaan schieten,' zei ik. 'Vanaf een flinke afstand. Daarna komt plan B. Akoord?'
De jongens knikten blij. Eerst schieten en ontploffen, en daarna nog een plan B ook. Het kon niet op vannacht. Ze liepen terug in de richting van de tenten.
'Neenee,' wees ik, 'de andere kant op. Daarzo! Naar de bomen! Gaby, Kwetter, jullie ook!'
We kozen een plekje uit aan de rand van het oerwoud.
Zoezoe keek zorgvuldig door het vizier van zijn geweer.
'Ze 'm op jongen,' fluisterde ik. 'Midden in de kleine vuilniszak. In één keer!'
Zoezoe knikte, maar zei niks.
Pang!
B-BOEM!


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 2 juli 2014

Hoeveel knal voor een boom?

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wij kwamen natuurlijk mee.
Zoezoe en Abel brachten ons naar dedoor Abel zo gehate boom.
'Blaas die maar eens op,' beval Zoezoe.
'Hebben jullie de spullen?' vroeg ik.
'Die liggen klaar onder de boom,' wees Abel. 'En als je echt denkt dat dit soort spullen makkelijk te krijgen is, dan moet je je laten nakijken. Water is makkelijk zat, met zo'n rivier in de buurt. Maar plastic vuilniszakken zijn een luxe die alleen de rijkste Armoestanen zich kunnen veroorloven. En 'een paar' accu's, dat kunnen we al helemaal vergeten. We hebben met veel moeite en gevaar voor eigen leven één accu uit een auto kunnen slopen, maar dat is dan ook alles. Dus jullie kunnen er maar beter voor zorgen dat het de moeite waard is allemaal. Anders...' Hij grijnsde met tanden die glommen in het maanlicht, en aaide over zijn geweer.
Gaby en ik keken elkaar aan. Eén enkele accu, die misschien niet eens helemaal vol was... Dat zou wel eens veel te weinig kunnen wezen.
Maar veel keus hadden we niet, dus we gingen aan het werk.
We maakten waterstofgas. Ik had geen idee hoeveel we nodig hadden om een boom op te blazen. Dat was wel een nadeel van mama's computerspelletje: we wisten nu wel hoe de moleculen van al die bommen in elkaar zaten, en waar je ze van kon maken, maar het echt doen, dat leer je niet van een computerspel. Hoeveel waterstof heb je nodig voor een knal? Hoeveel knal heb je nodig voor een boom? Hoe zorg je dat alle waterstof in de vuilniszakken terechtkomt, en niet ernaast?
Bovendien had het computerspel ons niet voorbereid op het feit dat een vuilniszak vol waterstof in feite niks anders is dan een hele grote ballon. En dan bedoel ik geen zelf opgeblazen feestballonnetje. Dan bedoel ik een luchtballon.
Toen we eindelijk, na veel gehannes, één zak vol waterstof hadden, bonden we die dicht. We legden hem even opzij, zodat we een tweede konden maken. Dat was niet slim. Zak nummer één vloog onmiddellijk omhoog.
'Was dat de bedoeling?' vroeg Zoezoe wantrouwend.
'Geen stomme vragen,' snauwde ik. 'Grijp dat ding!' Het was misschien onverstandig om een gevaarlijke gek zo aan te spreken, maar ik had nu even niet de tijd om daar over na te denken.
Beduusd graaide Zoezoe naar de wegvliegende zak. Te laat. Het ding verhief zich schommelend in de nachtlucht en zweefde langs de stam omhoog, totdat het tussen een paar takken bleef hangen.
'Zul ik naar boven klimmen?' bood Kwetter aan. 'Ik haalt 'm d'r zó uit hoor, dat kunt ik makkelijk!'
'Laat maar hangen,' zei ik. 'Dat ding hangt daar prima, eigenlijk.'
Gaby dacht even na en fluisterde in mijn oor: 'Als we die boom omver willen hebben, zullen we hem toch echt onderaan de stam op moeten blazen.'
'Geen idee of we genoeg waterstof hebben voor de hele boom,' fluisterde ik terug. 'Met een paar takjes ben ik al blij.'
Inderdaad was even later de accu leeg. De tweede vuilniszak was nog maar half vol, en er kwam geen molecuultje waterstof meer bij.
Dit moet 'm dan maar worden, dacht ik. Als dit niet flink knalt, heb ik zometeen twee hele kwaaie maniakken achter me aan.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 30 juni 2014

Aha, dus dat is de pap!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hun ogen glommen van hebberigheid. 'Zoveel bommen als we maar willen?' vroeg de vriend. Zijn tong likte langs zijn lippen alsof hij aan snoepjes dacht.
'Zoveel als we willen,' knikte ik.
'Enneh... ' vroeg Zoezoe, 'waar maken jullie die bommen dan van? Heb je dan niet een soort van plek nodig? Zo'n, hoe heet het, zo'n kamer met allerlei buisjes en dingen?'
'Een laboratorium,' knikte ik. 'Daar wordt het wel een stuk makkelijker van, ja. Maar het kán ook zonder. Wij hebben al bommen gemaakt in een bezemkast, een keuken en midden in het oerwoud. Daar was in in de verste verte geen buisje te bekennen. Alleen maar halve kokosnoten. Dus... ja...'
'En hebben we dan allerlei ingewikkelde spullen nodig?' wilde de kameraad weten. 'Je weet wel, spullen die erin gaan? Zoals je maismeel en water nodig hebt om te koken?'
Aha. Dat was dus de slappe pap die we tot nu toe gekregen hadden.
'Ingrediënten,' knikte ik wijs. 'Nou en of we die nodig hebben. Mijn moeder, van wie ik het allemaal geleerd heb, kan overal bommen van maken. Appelsap en drop, je noemt het maar en zij blaast het op. Zo goed zijn wij nog niet, helaas. Maar breng ons een beetje salpeterzuur en...'
De jongen spoog op de grond.
'Dat spul dat jij noemt, dat hebben wij hier niet. Dus al jouw praatjes over bommen, die zijn voor ons niks waard.'
'Hoho,' zei ik haastig, 'het hoeft niet met salpeterzuur. Het kan met van alles! Echt waar! Ook met spullen die jullie hier hebben.'
'Laat maar eens zien dan.'
'Eh...' ik keek onzeker om me heen. 'Hier? Nu? Waar iedereen ons kan zien?'
Daar moesten de jongens even over nadenken.
'Vanavond,' zeiden ze tenslotte. 'Zeg maar wat je nodig hebt.'
Ik gaf ze een lijstje met heel erg eenvoudige spullen. Na even denken knikten ze. Dat ging ze wel lukken, dachten ze.
Ze gaven mij en Kwetter een klap op onze schouders. Daarna vertrokken ze, onder veel gelach en veel gefantaseer over wat ze allemaal met hun bommen zouden gaan doen.
Gaby kwam naar mij en Kwetter toe.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ze.
'Michael hebt mij gered,' juichte Kwetter. 'Bent hij niet super lief? En super knap? Ik gaat hem kuffelen, dat hebt hij wel verdiend!'
'Neenee,' riep ik haastig, 'het was niets! En bovendien is het nog niet klaar! We moeten nog...' maar verder kwam ik niet, want Kwetter greep mij zo stevig vast dat mij alle lucht uit het lijf werd geperst.
Die avond, na de maispap, kwam er een paar soldaten op ons af. Ze bonden ons vast, net als de afgelopen dagen, en sleepten ons naar de plastic tent waar we sliepen.
Daar moesten we wachten op het ochtendlicht, en als we in een ongemakkelijke houding terecht kwamen dan was dat pech voor ons.
Maar vanavond niet. Want zodra het donker was kwamen Zoezoe en zijn maat, die Abel heette, naar onze tent toegeslopen met een groot mes tussen hun tanden.
Giechelend sneden ze onze boeien door. 'Kijk wel een beetje uit, joh, dat je hun handjes er niet af snijdt! Anders kunnen ze geen bommen maken.'
'Jullie moeten ons straks ook weer vastbinden,' fluisterde ik. 'Anders merken ze morgen dat we los zijn gekomen.'
'Nou en? Dat is dan jullie probleem.'
'Maar...'
'Niks te maren. Als jullie nou niet gauw een bommetje maken dan heb je morgen géén probleem. Dan heb je nooit meer een probleem, begrijp je? Daar kun je dus ook voor kiezen. Je zegt het maar. Kom je nog, of wat?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 27 juni 2014

Een verschrikkelijk arrogante boom

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Zoezoe's ogen begonnen dromerig te glanzen. 'Jaaah,' zuchtte hij. 'Opblazen. Dát zouden we allemaal wel willen.'
Zijn kameraad, die naar ons had staan luisteren, werd meteen enthousiast. 'Weet je wat ik op zou willen blazen? Die boom daar! Grootste rotboom van dit hele rotbos. Erger ik me dood aan, al wekenlang. Staat daar maar een beetje arrogant om zich heen te wuiven, met zo'n houding van “Ik ben lekker de grootste, lalala, wie doet me wat?” Lijkt me heerlijk om te kunnen zeggen: oh ja, mislukte brandnetel? En wat vind je hier dan van? Bam! Luciferhoutjes! Hahaha!'
Ik keek eens naar de boom waar hij op wees. Het was inderdaad een gigantisch groot groeisel, een trotse woudreus die als een koning boven het gewone volk uittorende. Hij spreidde zijn takken wijd uit, alsof hij het hele bos wilde omarmen en beschermen. Echt als een goede koning, zo'n oude wijze sprookjeskoning.
Maar ik kon me ook wel voorstellen dat je je daar na verloop van tijd kapot aan ging ergeren. Ik bedoel... het ding stond daar maar te staan. Dééd niks koninklijks. Dat gaf je toch een vaag gevoel van teleurstelling. Ik probeerde me voor te stellen hoe het was als je dag in dag uit zo'n boom vol belofte zag staan niksen.
'Okee,' zei ik. 'Die boom gaat eraan. Geen discussie. Geen probleem. Maar daarna gaan we naar de dichtstbijzijnde stad, en dan doen we gebouwen. Gebouwen opblazen is fan-tas-tisch! Glas dat in de rondte spat, vlammen die als reusachtige vuisten uit ramen en deuren naar buiten stompen... Overal gegil en paniek. De eerste klap, van de bom zelf zeg maar, die is natuurlijk het mooist, maar dan krijg je daarna het doffe dreunen van neerstortend metselwerk en dat is ook lekker, hoor... '
Zoezoe en zijn vriend staarden dromerig voor zich uit.
Ik zou zweren dat ze ieder moment konden gaan kwijlen, als een hond die verse biefstuk ruikt.
Daarna zuchtte Zoezoe nog eens, die en droevig.
'Ja, gebouwen opblazen in de grote stad! Daar kun je alleen maar van dromen. Ik bedoel, we mogen hier niet weg van de generaal, en de grote jongens houden ons goed in de gaten. Wij zitten net zo gevangen als jij, slaaf!'
Ik glimlachte. 'Jullie vergeten één ding,' zei ik. 'Een jongen die bommen heeft, zit nooit gevangen. Of in elk geval niet lang.'
Zoezoe's kameraad keek mij vuil aan.
'Jij vergeet ook één ding,' zei hij nijdig. 'Wij zijn niet zulke jongens. Wij hébben geen bommen. En jullie ook niet. Ik heb gezien hoe jullie hier kwamen, achterop de vrachtwagen. Met niks anders bij je dan de stinkende vodden die jullie aan hadden.'
'Jij heeft gelijk,' zei Kwetter, die bij ons was komen staan toen ze merkte dat ze al een minuut lang niet werd doodgeschoten. 'Wij heeft geen boemen. Maar jij heeft ook een beetje ongelijk. Want wij heeft iets beters.'
'Wat dan?'
Kwetter tikte op haar hoofd. 'Wij weet hoe je boemen moet máken. Als wij tien boemen bij ons hebde, dan kunde wij tien dingen opblazen. Maar als wij weet hoe wij ze zelf moet maken, kunt wij zoveel boemen als wij maar wilt!'
Zoezoe en zijn vriend keken elkaar aan. Ze glimlachten zoals alleen echte maniakken kunnen glimlachen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 25 juni 2014

Ik snap die jongen wel.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hij keek mij aan met een blik van bloeddorstige waanzin in zijn ogen, en dat bracht me op een idee. Want, hoe vreemd het ook klinkt: ik had het idee dat ik hem begreep. Misschien kwam het omdat ik een jongen was, net als hij. Misschien heeft mijn zusje toch een beetje gelijk, en zijn alle jongens in wezen een ietsiepietsie geschift.
Ik wist hoe deze jongen zich voelde. Zo voel ik me namelijk ook, als ik Bloederige Mafiatoestanden IV speel. Of Afschuwelijke Zombie-moorden III, of een van al die andere spelletjes. Die spelletjes die allemaal om hetzelfde ding gaan: hier heb je een geweer, daar is je tegenstander, en nu knallen maar!
Dat is lekker. Daar word je gelukkig van.
Er was natuurlijk wel een verschil tussen mij en deze jongen. Dat verschil was, dat ik geen gevaarlijke gek was en hij wel. Een kleinigheidje, misschien maar wel een belangrijk kleinigheidje. Ik weet dat een computerspelletje niet echt is, en als ik lekker piew-piew-piew een computer-mannetje overhoop schiet, dat er dan geen echt mens doodgaat.
Dat is nou juist de lol. Wel lekker piew-piew-piew doen, maar toch geen slechterik zijn.
Als ik niet wist dat het maar computermannetjes waren, dan schoot ik natuurlijk niet op hen. Anders ben je een slechterik.
Maar Zoezoe en zijn kameraad waren zo in de war van alle bier en andere drugs, dat ze het verschil niet meer zagen tussen wat echt was en wat niet. Ze geloofden niet meer dat andere mensen of dieren echt bestonden. En dat je er dus op mocht schieten, voor de grap.
Zoals ik ook wel eens, voor de grap, per ongeluk expres een paar onschuldige voorbijgangers overhoop schiet als ik Bloederige Mafiatoestanden speel. Want daar verlies je geen punten met onschuldige voorbijgangers, dus... ja...
Ik wil alleen maar zeggen: ik begreep wel zo'n beetje wat Zoezoe leuk vond.
Ik wist wat hij wilde.
Dus ik wist wat ik hem te bieden had.
'Oh?' riep Zoezoe met een hoop gespeelde verbazing. 'Kan ik dat beter niet doen, jou in dobbelsteentjes snijden? En waarom dan wel niet?'
'Omdat wij jou iets kunnen bezorgen wat je hebben wilt. Iets leuks. Iets wat nog leuker is dan kinderen overhoop schieten.'
Daar moest Zoezoe even over nadenken. 'Nóg leuker dan schieten?' vroeg hij wantrouwig. 'Wat is er nou leuker dan schieten?'
'Opblazen,' zei ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 23 juni 2014

Een stukje van Armoestan sterft

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hij had zijn geweer even op zijn rug gehangen, om Kwetter te kunnen grijpen, maar nu zij hem ontglipt was had hij natuurlijk zijn handen vrij.
'Oh jongens,' mompelde hij, 'wat heb ik een leuke dag vandaag.'
Nu is Kwetter natuurlijk zo snel als de wind en zo lenig als een elastieken aap, maar kogels ontwijken? Nee. Dat kan niemand. Zelfs zij niet niet.
Het was dus maar goed dat ik, terwijl zij met de soldaten aan het stoeien was, naar hen toe was gelopen. Met de rustige, grote passen van iemand die de situatie volledig onder controle heeft en die precies weet, wat hij gaat doen.
Helaas had ik nog niet echt een idee. Wat ik ga doen, dacht ik, is waarschijnlijk: overhoop geschoten worden. Maar Gaby en Kwetter zijn kleiner dan ik, en ik ben een jongen, dus ik moest voor hen zorgen. Zo zit dat nu eenmaal in elkaar.
Geloof me: ik zou gráág willen dat het anders was.
Gaby vindt mij altijd maar stom en ouderwets, als ik dit soort dingen zeg, maar nu zat ze wel me een soort bewondering naar me te kijken: wauw, hij gaat Kwetter redden!
Misschien deed ik het daar wel om. Om te bewijzen dat, in tegenstelling tot wat mijn zusje zegt, jongens niet allemaal krankzinnig zijn. Dat ze soms wel krankzinnig lijken, maar dat dat alleen maar voorbereiding is op een moment als dit.
Het moment waarop ze iets heel heldhaftigs doen.
Dat wil zeggen: iets heel, heel doms.
Dus... ja...
Iedere vastberaden stap bracht me dichter bij Zoezoe.
Helaas bracht geen enkele stap me dichter bij een idee.
Ik kwam net op tijd bij Zoezoe aan. Net op tijd om mijn hand op de loop van zijn geweer te leggen en die zachtjes naar beneden te duwen.
Zoezoe was ouder en sterker dan ik, maar toch kon hij mij niet tegenhouden. Dat kwam door de kracht van mijn vastberadenheid, daar was ik vast van overtuigd. Later ontdekte ik dat het kwam doordat de loop van het geweer als een soort hefboom werkte, waardoor zelfs een kleuter dat ding nog naar beneden had kunnen duwen.
Nou ja... vastberadenheid, hefboom – da's bijna hetzelfde.
Zoezoe, die net op dat moment de trekker overhaalde, schoot een stukje van de Armoestaanse grond overhoop. Vlak bij Kwetters voeten. Het was een zwaar kaliber geweer, dus dat stukje Armoestan was min of meer morsdood. Pech dan. Zo lang het Kwetter maar niet was.
Kwetter, die druk bezig was met wegrennen, keek even om toen ze het schot hoorde. 'Jij heeft lekker mis gepoest!' riep ze pesterig. Toen pas zag ze dat ik haar gered had. 'Michael!' riep ze ontzet. Bent jij nou helemaal! Jij hebde wel dood kunnen zijn!'
Nee, jij wint de eerste prijs voor voorzichtigheid, dacht ik bitter. Maar ik zei het niet, want ik had wel wat anders aan mijn hoofd.
Een pisnijdige Zoezoe stond tegen mij te schreeuwen: 'Dat zal je berouwen, slaaf! Ik schiet je dood! Nee, schieten is zo voorbij, weet je wat ik ga doen? Ik snijd je in dobbelsteentjes.'
'Kun je beter niet doen,' zei ik zo kalm mogelijk. Ik keek hem uitdagend recht in de ogen. Dat durfde ik eigenlijk niet, maar ik wilde niet wegkijken.
Zo lang we elkaar in de ogen keken, zag hij in elk geval niet dat ik in mijn broek had geplast van angst.
Ik vergat even dat hij dat toch al niet kon zien, want mijn broek was nog druipnat van het rivierwater.
Was dat even mazzel.
Want in zijn ogen zag ik iets wat onze redding kon betekenen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 20 juni 2014

De beesten in het oerwoud zijn niet half zo eng

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Zoezoe liep naar de oever van de rivier, naar de plek waar wij kinderen aan het graven waren. Tegen een jongetje van een jaar of negen, dat een eindje bij ons vandaan stond, zei hij: 'Ik heb goed nieuws voor je. We laten je vrij.'
Het jongetje keek hem ongelovig aan.
'Nee, echt,' zei Zoezoe vol overtuiging. 'Je bent vrij. We hebben besloten dat het niet eerlijk is, zo'n jongetje als jij hier gevangen te houden. Je mag zo het oerwoud in lopen, en op zoek gaan naar je papa en mama.'
'Dat kan niet,' zei het jongetje droevig. 'Die hebben jullie overhoop geschoten, toen jullie mij meenamen.'
'Oh ja? Nou, eh... sorry hoor. Ga dan maar op zoek naar een oom. Of een tante of zo. Zie maar. Je bent in ieder geval vrij. Vrij, snap je?'
'En de anderen?' vroeg het jongetje. Hij wees op de ongeveer vijftig kinderen die in de rivier stonden te graven.
'Die niet,' gromde Zoezoe, die langzaam zijn geduld begon te verliezen.
'Ja maar...'
'Niks te maren!' blafte Zoezoe. 'Ren maar gauw het oerwoud in.'
'Ik vind het oerwoud eng. Daar wonen gevaarlijke beesten.'
'Die zijn niet half eng als ik!' krijste Zoezoe. 'En als je nou niet snel dat bos in rent, dan zul je het merken!'
Dat werkte. Het jongetje liep op een halfslachtig drafje naar de bosrand.
'Nou,' riep Zoezoe naar zijn kameraad. 'Het kostte wat moeite, maar ik heb 'm zo ver, hoor! Hij rent weg! Ik zou zeggen: schiet 'm maar lekker dood!'
'Dank je wel, Zoezoe,' zei zijn kameraad ontroerd. 'Je bent een echte vriend. Daar gaat-ie!' Hij legde zijn geweer aan de schouder en mikte zorgvuldig.
Maar voordat hij kon schieten stuiterde er iets tegen hem aan. Iets dat heel erg snel was en heel erg oranje en ongeveer zo groot als Kwetter.
Zeg maar gerust: precies net zo groot als Kwetter.
Pang, zei het geweer, maar de kogel verdween schadeloos de lucht in. Want de jongen lag op de grond, en Kwetter stond met allebei haar voetjes op zijn buik, terwijl ze probeerde het wapen uit zijn handen te trekken.
De soldaat was geen slapjanus, en hij was erg gehecht aan zijn geweer.
Maar Kwetter was óók geen slapjanus. Het werd een heel geworstel en gesleur, en het hield pas op toen Zoezoe tussenbeide kwam.
Hij greep Kwetter met twee handen vast en tilde haar van zijn makker af. Tenminste, dat was zijn bedoeling. Maar er is een truukje dat elke peuter in Boegoe-Boegoe leert – hoe je jezelf moet bevrijden uit de wurggreep van een Sissipi-slang. Je maakt jezelf heel lang en dun, op één of andere manier. Vraag me niet hoe; mij is het nooit gelukt. Je maakt jezelf heel lang en dun, zodat de wurgende greep van de slag om je heen floddert als een veel te grote laars. Je moet het zo verschrikkelijk snel doen, dat de slang geen tijd heeft om zijn greep te verstevigen, en dan glip je weg voor het monster begrijpt wat er gebeurt.
Het lukt niet altijd hoor, dit truukje. Maar soms wel.
Nu bijvoorbeeld. Kwetter strekte en slonk en glipte en een kwart seconde later stond Zoezoe naar zijn lege handen te staren, met een grappig maar dom gezicht.
Maar Zoezoe was geen Sissipi-slang. Dat maakte het glippen een stuk makkelijker. Geen probleem.
Daartegenover staat dat Slangen geen geweren hebben. En Zoezoe wel.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 18 juni 2014

Ik ben hier de enige vogel!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ik ben een vogel!' riep de ene. 'Een prachtige paradijsvogel met veren en vleugels! Ik heb honderd duizend miljoen kleuren!'
'Nee man, doe normaal,' zei de ander. 'Je lijkt geeneens op een vogel. Kijk. Zie je dat beest, boven in die boom? Dát is een vogel.'
De ene keek naar het beest in de boom. Ik ook. Het was inderdaad een vogel. Een hele grote sierlijke vogel, met rode en zwarte veren. Hij leek he-le-maal niet jongen één, dat was duidelijk.
PANG!
De jongen schoot zonder aarzeling de vogel van zijn tak. Als een bloederig vodje met veren tuimelde het dier naar beneden.
'Ik zie niks hoor, in die boom,' zei de jongen ijskoud.
De andere jongen lachte zich een ongeluk. 'Oh, Zoezoe, het is ook altijd wat met jou! Wat wou je doen, alle vogels in het oerwoud afknallen? No veel, succes – in die boom daarachter zitten er wel honderd, en ze...'
BRRRRAT-AT-AT-AT deed het geweer van jongen één. Drie of vier kleine vogeltjes ploften op de grond. De rest vloog er in paniek vandoor.
Jongen nummer twee lachte wel een minuut lang. Daarna veegde hij de lach-tranen uit zijn ogen en zei: 'Hè, nou heb ik ook zin om iets dood te schieten.'
'Als je maar niet op een vogel schiet,' zei Zoezoe.
'Waarom niet?'
'Omdat ik de enige vogel ben hier in de buurt, man!'
Zijn kameraad barstte weer in lachen uit. Daarna stond hij een tijdje om zich heen te kijken. Tenslotte zei hij langzaam: 'Ik heb wel zin om een kindje dood te schieten, geloof ik.'
'Mag niet van de generaal,' zei Zoezoe.
'Wel als ze weglopen,' zei zijn makker.
'Ja, maar ze lopen niet weg. Ze zijn niet gek.'
'Niet zo gek als wij, in elk geval.' De jongens lachten weer. Ze lachten hard, veel te hard. Zo lach je niet als je pret hebt. Ze lachten alsof ze bang waren dat ze zouden ophouden met bestaan, als ze zichzelf niet meer konden horen.
'Kwetter?' zei ik 'Gaby?'
'Ja?' zeiden de meiden.
'Ik ben nu bijna dertien. Veel mensen krijgen, na hun dertiende, domme ideeën in hun kop...'
'Wees maar niet bang hoor,' zei Gaby. 'Dommer dan nu kun je echt niet worden.'
'Eeeeeeeen dankjewel. Wat ik eigenlijk wilde zeggen: veel mensen krijgen na hun dertiende het idee dat het stoer is om bier te drinken of drugs te gebruiken. Nu heb ik een vraag aan jullie. Als ik, in de komende jaren, begin te zeggen dat ik wel een biertje zou lusten, of iets van drugs... willen jullie mij dan herinneren aan deze twee geschifte engerds?'
'Natuurlijk,' zei Gaby. 'Hoewel ik... lieve help!'
'Wat?'
'Die twee geschifte engerds zijn opeens een heel stuk geschifter geworden. En een heel stuk enger! Moet je kijken wat ze doen!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 16 juni 2014

...dan wist ik het wel!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik had ongelijk.
Aan het eind van de dag was ik doodmoe, en rood van de zon, en mijn benen zaten onder de jeukende bulten en pijnlijke plekken, maar ik leefde nog wel. We kregen weer een grote kom weeë
pap te eten, met nog meer klontjes dan eerst, maar ik had zoveel honger dat het me niks kon schelen. Ik at alles op. Toen ik nog een lepel vol kreeg, was ik er zelfs blij mee.
Daarna werden we meegenomen naar een van de plastic tenten. Daar werden Gaby, Kwetter en ik aan elkaar vastgebonden. Been aan hand en hand aan been, met driedubbele knopen zodat we onmogelijk weg konden lopen.
Nou, dat weglopen ging toch al niet lukken. Halverwege het vastbinden was ik al in slaap gevallen, en Gaby volgens mij ook.
De volgende dag ging alles precies hetzelfde, en de dag daarna ook. De vierde dag ook weer, maar nu was ik er een beetje aan gewend geraakt, dus ik had nog puf genoeg om eens om me heen te kijken.
Er waren twee soorten mijnwerkers hier, ontdekte ik. Kinderen en volwassenen. De kinderen moesten scheppen en sjouwen. De groten ook, maar die deden ook nog iets anders. Ze zeefden de modder die wij schepten. In het rivierwater zeefden ze het zand eruit, en dan hielden ze klompjes donker metaal over. Dat was de coltan, en als ze het vonden keken ze heel tevreden, want ze werden per kilo betaald.
De kinderen werden betaald per niks. Wij waren allemaal slaven, gevangen genomen door de dappere soldaten van generaal Killa. De soldaten van de generaal liepen overal rond. Sommigen waren ook nog kinderen. Kinderen laten vechten als soldaat is, volgens mama, één van de allerergste dingen die er zijn.
Maar eerlijk gezegd had ik liever een geweer dan een schep in mijn handen gehad. Dat zei ik ook tegen Kwetter en Gaby: 'Zie je die knaap daar? Die is kleiner dan ik! Wat een pech dat wij in de mijn terecht zijn gekomen, in plaats van het leger. Als ik zo'n geweer had gehad, nou, dan wist ik het wel!'
'Laat je nakijken,' zei Gaby. 'Als jij zo'n geweer had gehad, dan wist je niks meer.'
'Hoezo? Denk je soms dat ik...'
'Zij hebt het niet over jou,' suste Kwetter. 'Zij hebt het over die soldaatjes. Hebt jij het niet gemerkt, de afgelopen dagen?'
Gemerkt? Wat gemerkt? Was er iets te merken, aan die soldaatjes?
'Zie je hoe hij om zich heen kijkt,' vroeg Gaby. 'Hij heeft niks gemerkt de afgelopen dagen, ik zweer het je.'
'Ik was moe. Jullie niet dan?'
'Ja, wij was ook moe. Maar wij hebt ook een beetje om ons heen gekijk. En alle kindersoldaatjes kijkt een beetje raar uit de oogjes. Zij bier te drinken en drugs te snuiven, zij bent helemaal warrig en gek in de bolletjes. Kijkt maar eens!' Zij wees op twee jongens met geweren, die aan de rand van het oerwoud op wacht stonden.
Die gedroegen zich inderdaad een beetje eigenaardig.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 13 juni 2014

Vrijwillige medewerkers

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was geen mijn. Tenminste, niet zoals ik altijd dacht dat mijnen eruit zagen. Een berg met een donker gat erin, waar je naar beneden gaat met zo'n lamp op je kop. En dan maar hakken, met een houweel, tot je een goudklompje vindt. Of iets anders wat je uit een mijn haalt.
Zo was het niet in de mijn van de generaal.
Dit was gewoon een stuk oerwoud dat weggemaakt was, en veranderd in een puinhoop van zand en stof en modder en mensen. Mensen die krioelden als mieren, met scheppen en zeven in hun handen, en mensen die eromheen stonden zonder met geweren in hun handen.
Onze wagen kwam tot stilstand en een paar soldaten begon de kisten en zakken uit te laden. Wij werden ook uitgeladen, alsof we kisten en zakken waren. Behalve dan dat de soldaten de hele tijd grapjes maakten over hoe erg wij stonken, en dat deden ze bij de zakken niet.
We werden op de grond gegooid voor de deur van een houten hok. Een soort schuurtje, waar wij thuis nog niet eens een hark in zouden bewaren maar dat hier het hoofdkantoor was. Het meest luxe gebouw in de wijde omtrek, of liever gezegd het enige gebouw, want de mijn werkers sliepen in een soort tentjes. Niet zo'n luxe tent waarin wij vroeger op vakantie gingen, met een binnentent en een rits en een voor- en achterkant. Nee, gewoon grote stukken plastic die over een paar stokken gespannen waren.
'Sergeant!' riepen de soldaten.
Uit het houten schuurtje kwam een oud kereltje met de meest gemene blik in zijn ogen die ik ooit heb gezien. Hij zag eruit alsof hij, lang geleden, de hele mensheid in één keer in de ogen had gekeken, en gezegd had: 'Okee. Jou mag ik niet.'
En alsof de hele mensheid toen had geantwoord: 'En wij mogen jou ook ab-so-luut niet!'
'Wat mot je?' snauwde hij tegen de soldaten.
'Hier zijn de voorraden. En nog drie, eh, vrijwillige medewerkers.'
'Die uitgemergelde ratjes? Wat moet ik daar mee.'
'Oppassen,' grijnsden de soldaten.
'Pardon?'
'Ze zijn linker dan ze eruit zien, volgens de man die ze verkocht. Vooral die ene, die oranje. Die ontsnapt bij de eerste kans die ze krijgt, schijnt het.'
'Geen probleem,' grijnsde de sergeant. 'Ik hak er gewoon een beentje af.'
'Ze moet nog wel kunnen werken.'
'Hm,' deed de sergeant teleurgesteld. 'Nou ja. Vastbinden en in de gaten houden, dan maar.'
Dat deden ze.
Ze bonden Kwetters benen aan elkaar, met een driedubbele knoop die je nooit meer loskreeg. Zo kon ze onmogelijk rennen of klimmen. Maar staan kon ze wel, en lopen ook, met een wankelige schuifelpas. Naar de rivier, waar we meteen aan het werk moesten. Graven in de rivierbodem, met roestige scheppen, tot aan ons middel in het modderwater, terwijl bloedzuigers en allerlei andere stekers en bijters aan onze benen knabbelden. De zon brandde op onze hoofden.
Dit houd ik geen dag vol, dacht ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 11 juni 2014

Slappe pap en een oerwoud zonder pit

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het eten was geen pretje, want het was een soort weeë, gele pap. Het smaakte naar niks en het glibberde je keel in alsof er een leger baby-slakjes naar binnen marcheerde. Heb je wel eens behangers-lijm gezien? Van die dikke smurrie waarmee je ouders behang tegen de muur plakken? En waar geen klontjes in mogen zitten, want dan wordt het behang lelijk, maar waar altijd tóch klontjes in zitten?
Nou, zo'n soort spul was het ongeveer. Maar dan met meer klontjes. Alsof de kok zijn best had gedaan om zoveel mogelijk klontjes te maken.
Terwijl, geloof me: van die klontjes werd het écht niet lekkerder. Integendeel.
Maar het was beter dan doodgaan van de honger, dus... ja...
'Denkt maar dat het lekkere honing-crunchies is,' zei Kwetter behulpzaam. 'Denkt maar: Hmmm, heerlijke honingcruchies!'
'Je wordt bedankt, Kwetter! Nu denk ik aan heerlijke honing-cruchies, en aan het enórm grote verschil tussen deze derrie en heerlijke honingcruchies. Nu vind ik het nog viezer. Ik had niet gedacht, dat dat kon. Maar het is je toch gelukt. Complimenten, hoor!'
'Dank je wel,' zei Kwetter gevleid.
Ze begrijpt nog altijd niet dat mensen soms iets zeggen wat ze niet helemaal menen. Ik had op dit moment niet de puf om het uit te leggen.
Ik had helemaal nergens puf voor.
En het werd avond.
Kortom: ik viel in slaap.
De volgende ochtend werd ik wakker van een verschrikkelijk gehots en gebonk. Alles was donker, en even was ik bang dat we weer in de container zaten.
Toen besefte ik dat ik gewoon mijn ogen nog niet open had gedaan.
Ik deed ze open en dat maakte enorm veel verschil.
We reden over een hobbelweg door een oerwoud.
Ik heb het niet zo op oerwouden. Die zitten vaak barstensvol met enge beesten, zoals reuzen-alligators en giftige wurgslangen en enge spinnen.
Maar dit was een redelijk vriendelijk oerwoud, met hier en daar een giftige boomkikker en hooguit een handjevol mensen-etende panters en zo.
Het was een oerwoud met veel bloemen en vogeltjes.
Giftige bloemen, ongetwijfeld, en gemene bloeddorstige rotvogeltjes, maar het was altijd nog een stuk minder erg dan het oerwoud van Boegoe-Boegoe. Dat kennen wij vrij goed, want Kwetter is daar geboren en we hebben er een half jaar gewoond.
Gaby en ik keken elkaar aan en zeiden: 'Dit valt nog best mee, voor een oerwoud. Het is hier eigenlijk best mooi.'
Kwetter staarde sip naar de bomen.
'Het lijk op thuis,' mompelde ze. 'Maar het bent niet thuis. Dit bos hebt helemaal geen pit. Het probeer geeneens ons dood te maken, en we rijdt hier nu al een half uur!'
We lagen achterop een platte vrachtwagen, tussen kisten en jute zakken. Onze benen en armen waren vastgebonden.
'Waar brengen ze ons heen?' vroeg ik.
Kwetter haalde haar schouders op. 'Denkt je soms, dat ze ons dat vertelt? Ze bindt ons vast als een worstje, en ze gooit ons op de wagen, en broem broem, daar gaat wij.'
Gaby zuchtte. 'Hebben jullie dan helemaal niet opgelet? Ze hebben het duidelijk gezegd, gisteren.'
'Toen was ik er met mijn hoofd niet bij,' bromde ik. 'Ik was veel te druk bezig met niet doodgaan, als ik 't me goed herinner.'
'We gaan naar...'
En op dat moment waren we er.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 9 juni 2014

Het verschil tussen ontsnappen en ophoepelen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Kuffelen!' riep Kwetter, en ze knuffelde mij.
'Niet doen,' herhaalde ik gesmoord.
'Waarom niet?' vroeg zij teleurgesteld. 'Vindt jij mij niet lief?'
'Oh jawel,' zei ik haastig, want aan een huilende Kwetter had ik he-le-maal geen behoefte op dit moment. 'Ik vind je hartstikke lief. Maar ik wil liever dat je ervandoor gaat.'
'Jij wil dat ik ophoepelt?' vroeg Kwetter, en verbazing en schrik vochten om voorrang op haar gezicht. 'Jij vind mij zou verschrikkelijk stom, dat jij wil dat ik wegwees?'
'Nee, Kwetter. Ik wil niet dat je ophoepelt. Ik wil dat je ontsnapt. Begrijp je het verschil? Ophoepelen is: weggaan en niet meer terugkomen, omdat mensen je stom vinden. Ontsnappen is: weggaan en dan wél terugkomen, maar dan samen met de hulp die je gehaald hebt. Bijvoorbeeld mama. En dat die dan alles en iedereen opblaast. Of een Knalhapper-tank die je ergens langs de weg gevonden hebt.'
'Knalhappers vinden heeft geen enkele zin,' zei Kwetter op vastberaden toon. 'Jij weet ook wel dat ik die niet kun besturen. Daar kom alleen maar ellende van. En mama gaat ik ook niet halen. Mama ben duizenden kilometers ver weg. En ik weet niet eens in welk land wij bent.'
'We zijn in Armoestan, Kwetter,' zei Gaby snel. 'Hoorde je de generaal niet praten over Armoestaanse dollars? Armoestan, weet je wel? Waar een burgeroorlog aan de gang is? Weet je nog dat we dat zagen op het journaal?'
'Journaal weet ik niet meer. Toen kijkte ik net even naar iets anders,' zei Kwetter met een suikerzoete blik op mij. 'Maar ik bent heus geen suffie of zo, hoor! Dat hier een burgeroorlog aan de gang bent, dat hebde ik ook zonder journaal wel door. En als jullie denkt, dat ik in mijn eentje door een onbekend land, waar ook nog eens een burgeroorlog bent, gaat lopen rondbanjeren op zoek naar mama die duizenden kilometers ver weg bent, dan...'
'Ik weet dat het onmogelijk klinkt, lieve Kwetter, maar als er één kindje is op de hele wereld, dat het klaar zou kunnen spelen, dan ben jij het!' zei Gaby.
'Oh, ik denkt wel dat je daar gelijk in heb,' gaf Kwetter toe. 'Ik bent snel en handig, en ik hebt allerlei lesjes geleerd van mama, over hoe telefoons werkt en over Engels praten en dat soort dingen, en nu is ik slim geworden. Slim en sterk en handig bent ik,' en ze telde het af op drie van haar vingers, 'dus ik denkt wel dat ik het kunt. Maar als ik weggaat, wie moet er dan voor jullie zorgen? Misschien blijft ik wel drie dagen weg. Weet jullie wel hoe vaak je dood kunt gaan in drie dagen?'
'Precies één keer,' zei ik droog.
'Dat bent dan één keer te veel. Nee hoor, ik blijft hier en ik zorgt voor jullie. Hier!' Ze gaf ons allebei te drinken, uit een veldfles die de soldaten hadden achtergelaten, en toen een soldaat ons even later eten kwam brengen, voerde Kwetter ons tot we sterk genoeg waren om zelf de lepel vast te houden.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 6 juni 2014

Wij huppen niet

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Maar wij hupten niet. Wij konden helemaal niet huppen. Daar waren we veel te zwak voor.
De generaal schudde zijn hoofd. 'Wat een prutswerk,' mompelde hij. 'Slaven die te slap zijn om te werken! Nou ja, geef ze nog maar wat eten en drinken en laat ze een nachtje uitrusten. Als ze dan sterk genoeg zijn voor de mijn, kunnen ze aan de slag. Zo niet, schiet ik ze alsnog dood.'
'Laten we ze hier gewoon liggen, generaal?' vroeg de chauffeur.
'Ja, natuurlijk!' De generaal barstte weer uit in donderend gelach. 'Wou jij ze naar de huizen slepen, soms? Die lui zijn te smerig om aan te raken!'
'Maar als er dan een beest komt? Een beest dat kindjes lust?'
'Da's dan een beest met mazzel,' zei de generaal achteloos. 'Spaart mij weer kogels. En nu gaan we feesten. Vieren dat we nieuwe wapens hebben! Komt u mee, meneer Snoet?'
Snoet stond op, maakte een beleefde buiging en liep naast de generaal naar de huizen van het dorp. De soldaten volgden hen.
Zodra ze uit het zicht verdwenen waren, sprong Kwetter overeind en spiedde om zich heen.
'Er kijk niemand naar ons,' fluisterde ze gejaagd. 'Wij kunt er nú vandoor. Hup!'
Maar wij hupten nog steeds niet.
'Ze kijk niet meer naar ons,' herhaalde Kwetter dringend. 'Jullie hoef niet meer te doen alsof!'
'Eh... Kwetter,' zei Gaby, 'Ik weet niet goed hoe ik je dit moet vertellen, maar... wij doen helemaal niet alsof. We zijn echt te zwak om op te staan.'
'Echt waar?' vroeg Kwetter verbaasd. 'Jij ook, Michael?' Er klonk teleurstelling in haar stem.
Gek is dat.
Ik ben helemaal niet verliefd op Kwetter.
Echt honderd procent niet dus, okee?
Ik vind het alleen maar lastig en vervelend dat zij verliefd op mij is, en de hele tijd wil knuffelen, en mij altijd overal gelijk in geeft, ook als ik helemaal geen gelijk heb.
Niet dat dat laatste nou zo vaak voorkomt, hoor. Meestal heb ik wel gelijk in alles. Opvallend vaak zelfs, maar toch... Als ik eens een keertje ongelijk heb, dan is het vervelend als Kwetter gaat zitten knikken en tegen iedereen roept van 'Hoor jullie wel wat Michael zegt? Zo zit het nou precies!'
Op die manier maakt het helemaal niet meer uit wat ik zeg. Net of ze me niet serieus neemt. Terwijl ze toch juist het tegenovergestelde bedoelt.
Nou ja, ik wilde eigenlijk alleen maar zeggen: Ik. Ben. Niet. Op. Kwetter.
En toch vond ik het heel erg naar dat ze zo teleurgesteld naar me keek. Alsof ze verwachtte dat ik net zo sterk en dapper was als zij. Nee, nog sterker en dapperder. Wat helemaal niet kan.
Met een diepe zucht zei ik: 'Ik deed ook niet alsof, Kwetter. We waren bijna dood, weet je nog? Jij kunt dat misschien, bijna dood gaan en dan zo fris als een hoentje weer opspringen, maar jij bent ook een beetje bijzonder.'
'Vindt jij dat echt?' riep ze stralend. 'Dat bent lief! Ik gaat jou...'
'Nee!'gilde ik. 'Nee! Niet doen!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE