Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 30 augustus 2013

Mama doet iets heel gemeens

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Weet je, nou ligt dus de hele machine stil,' vertelde hij. 'En dat kost mijn baas heel veel geld.' Hij maakte een paar keer een krakend geluid met zijn vuisten.
'Jawel,' zei mijn moeder, 'maar anders waren wij in mjamburgers veranderd.'
Verwonderd keek de zeeman ons aan. 'En? Dus? Wat is daar erg aan? Mjamburgers leveren geld op, mevrouwtje.'
Sprakeloos keek mama de man aan. Zelf wist ik ook eventjes niet wat ik moest zeggen.
Gelukkig hadden we Kwetter bij ons.
'Mensen doodmaken mag niet!' riep ze fel. 'Ook al verdient je er geld mee! Als jij dat doet, dan bent jij een slechterik!'
De man glimlachte droevig. 'Weet je wat leuke dieren zijn? Dolfijnen. Ze zijn altijd vrolijk, soms redden ze mensen die op zee in de problemen komen, en als ze hun koppie boeven het water uitsteken – ach dan zie je gewoon hoe intelligent ze zijn, en hoe goedaardig. Wil je wel geloven dat ik dolfijnen aardiger vind dan de meeste mensen?'
'Dat gelooft ik best,' knikte Kwetter. 'Dolfijnen is geen slechteriken. Dolfijnen gooit nooit iemand inde mjamburgermachine.'
'Precies!' knikte de visser. 'En die leuke dieren die maak ik dood. Mijn hele leven al. Dat is mijn werk, namelijk. En toen ik op deze boot ging werken, en ik hoorde dat we af en toe een zeilmeisje tot mjamburger moesten hakken, toen dacht ik: ach, dat kan er ook nog wel bij. Als je dolfijnen kunt slachten, kun je alles slachten. En nou hebben we genoeg gekletst. Halen jullie maar gauw die mast uit de machine, en spring tussen de messen, dan kunnen we allemaal verder met onze dag. Okee?'
'Ik heb een ander voorstel,' zei mama. 'U doet een minuutje uw ogen dicht. Als u ze weer open doet, kijkt u om zich heen. Ik garandeer u dat u ons nergens zult zien. Daarna haalt u zelf de mast uit de machine, en u vergeet dat u ons ooit heeft gezien.'
'Daar kan ik niet aan beginnen,' zei de zeeman.
'Dat kunt u best,' zei mama. 'U wilt het gewoon niet. Maar dáár is wel iets aan te doen, denk ik.'
Ze knipte haar handtas open en graaide een flinke vuist vol bankbiljetten tevoorschijn. 'Zou het niet jammer zijn als al dit geld tussen de mjamburgermessen terecht kwam? Dat wilt u niet, hè? Nee, dat wilt u niet – ik zie het aan uw ogen. Weet u wat? Samen kunnen we deze bankbiljetten redden van dat verschrikkelijke lot. Kijk: ik leg ze hier neer, bovenaan de stortkoker. Oei oei, ze kunnen elk moment naar beneden vallen, ziet u dat?'
De zeeman zag het. Zijn gezicht was grauw van de paniek – die arme bankbiljetten! Het zou verschrikkelijk zijn als die lieve, mooie papiertjes iets overkwam. Hij wierp een vuile blik op mijn moeder, die al dat onschuldige geld ernstig in gevaar bracht. Zo gemeen!
'Rustig maar, meneer. U kunt ze nog redden, hoor. U doet gewoon uw ogen dicht, een minuutje maar, u laat ons erlangs, en dan kunt u als een echte held die arme biljetten redden van een afschuwelijk lot. Zullen we dat afspreken?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 28 augustus 2013

Het record van vandaag telt kennelijk niet

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Gaan we zeker doen,' zei mama. 'Zodra we uit deze gang weg zijn. Is er daar boven ergens een deurtje of zo?'
'Ja hoor,' kwam het antwoord, en even later: 'Deurtje zit heel erg op slot, en ik krijgt het niet open. Lost jullie dat even op?'
We klauterden moeizaam naar boven. Daar was inderdaad een deurtje, zagen we bij het licht van mama's aansteker.
Een ijzeren deurtje, dat op slot zat. Mama schopte er een paar keer uit volle macht tegenaan, en ze gooide haar schouders ertegen, ze duwde en wrikte en dat schoot geen millimeter op.
'Doe niet zo stom, mama. Dat werkt alleen in films. Als je Superman bent of zo.'
'Of die grote groene meneer,' knikte Kwetter enthousiast. 'Of als je een laserzwaard hebt, zoals die ruimtemannetjes die Michael zo leuk vindt.'
'Weet je wat ook zou helpen?' vroeg ik vals. 'Een bommetje in je handtas. Een kleintje is genoeg, hoor. Gewoon eventjes...'
'Ja, nou weten we het wel,' snauwde mama. 'Help liever mee. Kom op jongens, even de schouders ertegen. Met z'n drieën tegelijk. Drie kunnen meer dan een.'
'Nee hoor,' zei Kwetter, 'want wij alledrie bij elkaar kunt precies even goed bommen maken als jij in je eentje.'
'Kop dicht en beuken, Kwetter. Ene... tweeje...'
Maar voor we bij drieje waren ging het deurtje open.
Daarachter was het licht, zo licht dat onze ogen ervan begonnen te tranen en we eventjes helemaal niks meer zagen.
'Wat is hier aan de hand?' vroeg een barse stem.
'Moet je mij niet vragen,' bromde een andere.
'Ik vraag het ook niet aan jou. Ik vraag het aan de zeilmeisjes die we gevangen hebben.'
'Zeilmeisjes?' vroeg stem nummer twee. 'Dat is gek – zeilmeisjes zijn toch altijd in hun eentje? Anders telt het record niet.'
'Nou,' zei nummer één, 'dan telt het record niet, kennelijk. Het zijn er drie, deze keer. Één grote en twee jonkies.'
Intussen waren onze ogen min of meer gewend aan het licht. In de deuropening stond een grote kerel, met een visserstrui, een walrussensnor en een kaalgeschoren hoofd. Hij zag eruit als het soort zeeman dat in alle havenkroegen ruzie zoekt. En dat hij dan moeiteloos alle landrotten in elkaar beukt. Ik wist heel, heel zeker dat hij minstens drie tatoeages op zijn armen had. Een anker, een blote mevrouw en een hartje met 'Moeder' erin.
'Zeg dames,' vroeg hij, 'weten jullie toevallig waarom de vleeshakker stil ligt? En de lopende band?'
'Ja hoor,' zei Kwetter trots. 'Dat hebt wij gedaan. Met de mast van onze boot.'
'Zozo,' zei de zeeman, 'hebben jullie dat gedaan?' Hij begon zijn mouwen op te stropen. Hij had inderdaad alledrie de tatoeages op zijn arm, zag ik nu. Behalve dan dat in het hartje geen 'Moeder' stond maar 'Oma'.
Nou ja, je kunt niet alles goed gokken. Ik ging me daar niet druk over maken.
Nee, ik maakte me meer zorgen om de manier waarop hij die mouwen oprolde.
Ik wist heel zeker dat hij dat vaker deed. Op precies die manier. Ik wist heel zeker dat hij dat deed voordat hij ruzie ging schoppen in een havenkroeg.
Die opgerolde mouwen wilden niet zeggen: ha, ik ga lekker aan het werk.
Nee, ze wilden zeggen: ik wil mijn armen vrij hebben om eens lekker iemand in mekaar te kunnen beuken.
Dat beviel mij niks.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 26 augustus 2013

Het lichtzwarte vierkant

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Op dat moment verscheen het hoofd van Kwetter over de rand van de stortkoker. Ze was nauwelijks te zien, want het was aardedonker in de koker en in de gang daarboven was het niet veel lichter. Tja, de hele installatie was natuurlijk bedoeld voor dode en stervende vissen en die hebben niet veel licht nodig.
Toch was het boven iets lichter dan hier beneden; de opening van de koker was zichtbaar als een lichtzwart vierkant op een donkerzwarte achtergrond. In dat lichtzwarte vierkant verscheen een donkerzwart bolletje en als dat Kwetters hoofd niet was, wist ik niet wat het dan wel zou moeten zijn. Bovendien klonk het als Kwetter.
'Is jullie daar nog?' riep ze.
'Nog wel,' riep ik terug. 'Maar als we over een kwartiertje spierpijn krijgen, dan wacht ons een mooie maar korte carrière in de mjamburgerhandel, vrees ik.'
'Oh. Hangt jullie boven de messen?'
'In één keer goed.'
'Mama, kunt jij een beetje licht maken? Zodat ik jullie kunt zien?'
'Tuurlijk,' zei mama. 'Ik heb altijd wel een aansteker in mijn tas. Je weet nooit wanneer je iets moet aansteken. De lont van een bom, bijvoorbeeld. Maar ja, dan moet je wel een bom hebben... wacht even...'
Het is verbluffend hoeveel licht een aansteker geeft, als het de enige lichtbron is.
Het is ook verbluffend hoeveel afschuwelijker draaiende messen plotseling worden als je ze kunt zien. Toen we ze alleen nog maar hoorden knarsen hadden we natuurlijk al wel het idee dat het akelig zou zijn om ertussen te vallen, maar pas toen het licht van mama's flakkerende vlammetje over de vlijmscherpe kartels danste kreeg ik echt buikpijn van angst.
'Ik hebt genoeg gezien,' klonk het van boven. 'Blijft nog even hangen, ja?'
'Dacht je nou echt dat we iets anders van plan waren?' riep mama terug, maar Kwetter hoorde haar al niet meer. Haar hoofd verdween uit zijn lichtzwarte omlijsting en boven ons hoorden we eventjes niets. Toen we wel iets hoorden klonk dat als een gedempt 'Oempf' en 'bonk' en 'kloenk' en tenslotte een luid 'Opgepast!'
'Opgepast? Waarvoor?' vroeg mama.
'Past nou maar gewoon op, ja?'
'Mag de aansteker nog even aan?' vroeg ik aan mama. 'Dan zien we misschien waarvoor we op moeten passen. Lijkt me handig.'
En dat was het ook.
Want bij het licht van de aansteker zagen we dat Kwetter de mast van onze zeilboot naar onze koker had gesleept. Niet de hele mast, ongeveer één derde deel maar, maar dat was nog altijd zo'n twee meter massief tropisch hardhout. Dat was twee meter méér dan de vleeshakker kon hebben, merkten we al snel. Want Kwetter wrikte de paal met veel moeite de opening van de koker in en liet hem naar beneden glijden – mama en ik konden hem maar nauwelijks ontwijken – en met een donderende klap stortte het ding tussen de draaiende messen.
Die dus meteen niet meer draaiden.
'Ik is klaar!' riep Kwetter opgewekt. 'Ik heeft jullie gered! Nu mag jullie de boot opblazen.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 23 augustus 2013

Een zekere en afschuwelijke dood tegemoet

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Gelukkig liep de stortkoker schuin naar beneden. We gleden naar beneden, in plaats van te vallen. Het ging weliswaar zo snel dat we er bijna misselijk van werden, maar vallen gaat nog sneller; zo snel dat je er niets meer aan kunt doen. Je kunt alleen nog maar denken: aaargh ik ga dood – en dan is het al zover. Dan lig je tussen de gekartelde messen van de vleeshakker. Dan denk je nog een paar seconden auauauau en dan is het afgelopen.
Met ons was het nog niet afgelopen, gelukkig. Wij hadden nog ruim de tijd on een plan te verzinnen – ongeveer een seconde of vijftien, zestien.
De stortkoker was van glanzend staal, ongeveer een meter breed en een meter hoog. De vloer waar we overheen gleden was nat en glibberig.
'Zet je schrap!' riep mama. Ze probeerde opzij te krabbelen tijdens het glijden. Het was niet bepaald eenvoudig. Ben je wel eens in zo'n groot zwembad geweest? Zo'n zwembad met een water-glijbaan, zo'n hele hoge lange glijbaan met overal bochten, waar je door stromend water naar beneden glijdt? Nou, stel je dan zoiets voor, maar dan zonder bochten en twee keer zo schuin. Zo ongeveer zag onze koker eruit. Begrijp je wat ik bedoel?
Ik bedoel dat we keihard naar beneden suisden.
Onder die omstandigheden is het bijna onmogelijk om dwars te gaan liggen, zodat je voeten de ene wand raken en je rug de andere. Maar áls je daar in slaagt, dan ben je gered. Dan kun je jezelf klem duwen, met je voeten en je rug, tussen de wanden van de tunnel. En dan is het afgelopen met de glijderij!
Het is bijna onmogelijk, maar het lukte ons wel. Want mama is de Donderkat, en de Donderkat geeft het nooit op.
En ik ben het kindje van de Donderkat. Wat in dit geval wil zeggen dat het me niet lukte om dwars te draaien, zodat ik een zekere en afschuwelijke dood tegemoet gleed. Maar gelukkig wil het ook zeggen dat mama tussen mij en mijn zekere dood in hing, vastgeklemd in de tunnel, zodat ik tegen haar opbotste. Het had niet veel gescheeld of ze was door de klap losgeschoten, en dan waren we allebei hulpeloos verder gegleden om te eindigen als mjamburger. Maar mama hield stand, en even later hing ook ik vastgeklemd in de stortkoker.
'Goed zo,' zei mama, terwijl een halve meter onder ons de glanzende messen knarsend ronddraaiden. 'We zijn voorlopig even gered. Ik kan hier wel een kwartier blijven hangen als het moet. En jij?'
'Ik ook wel, denk ik,' antwoordde ik. 'Misschien zelfs wel twintig minuten.'
'Mooi zo. Dan hebben we dus nog een kwartier om onszelf te redden.'
'Hoe doen we dat?' vroeg ik nieuwsgierig.
'Tja,' zei mama. 'Dat is dan weer het slechte nieuws. Ik heb werkelijk geen idee.'



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 21 augustus 2013

Een band met een plan

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Zo ontdekten wij dat 'kaklunk' een afkorting was van het volgende zinnetje: 'Hallo, ik ben een ijzeren treinwagon en ik heb een mechaniekje waardoor ik omver kan kiepen. Als ik dat doe – en ik doe het nu – dan klappen de deksels, waartegen jullie zo vergeefs hebben geduwd, automatisch open zodat jullie uit mij vallen om de reis te vervolgen op een lopende band. Namens de treinbestuurder spreek ik de hoop uit dat u een aangename rit heeft gehad en wens ik u verder een goede dag.'
Of zoiets.
In ieder geval vonden wij onszelf terug op een lopende band. Onder een lading vis en een halve boot, want daar hadden we net nog bovenop gelegen. En als je dan omgekiept wordt, nou, ja, je begrijpt het wel.
Het was geen gewone lopende band. Dit was een band met een plan. Hij trilde namelijk heel hard. Daardoor werd alles, wat erop lag, om de kwart seconde een heel klein beetje omhoog gegooid. Op één of andere manier had dat tot gevolg dat de kleinste visjes het snelst vooruit gingen terwijl de zwaarste vissen een beetje achterbleven. Na een meter of tien lagen we allemaal keurig op volgorde, van licht naar zwaar. Vooraan lagen de garnalen en de ansjovisjes en achteraan de halve zeilboot. Ertussenin lagen wij. Eerst Kwetter, tussen een paar tonijnen, daarna ik en een zeehond, en tenslotte mama. Naast mama lag een grote haai, die gelukkig te verbaasd was om te happen.
'Lieve schatten,' zei mama, 'zullen we maar eens van deze band af klimmen? Ik weet niet wat deze band van plan is, maar veel goed zal het wel niet wezen en bovendien: we hebben nog iets te doen hier. Namelijk de boel opblazen.'
Daar had ze helemaal gelijk in, natuurlijk, maar opstaan is makkelijker gezegd dan gedaan. Als je elke seconde vier keer in de lucht wordt gegooid. Ook al is het maar een paar millimeter: het maakt de zaak hoe dan ook moeilijker.
Alleen Kwetter slaagde erin op de been te komen.
En dat was jammer, want nu we eenmaal mooi uitgesorteerd lagen kwamen er lange metalen grijparmen uit de zoldering om de tonijnen in de tonijnenbak te gooien, de garnalen in de garnalenbak, de haai in de haaienbak en ons, samen met de zeehond, in de bak 'Overig'.
Kwetter wist uit de buurt van de grijparm te blijven, maar mama en ik werden vastgepakt en in 'Overig' gegooid. En de zeehond ook, maar daar ging ik me nu even niet druk over maken.
Want de bak was geen bak.
Het was een stortkoker.
En onder aan die stortkoker stond de Vreselijke Vleeshakker.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 19 augustus 2013

Het naderende kaklunk

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ziet jij nou wel,' zei Kwetter, 'Deze trein deugt niet.'
'Ik zie niks,' antwoordde ik. Dat klopte wel, want het was heel erg donker in de dichte wagon, maar het was niet helemaal eerlijk. Want eigenlijk zou ik gewoon moeten toegeven dat Kwetter gelijk had, en dat we misschien beter niet hadden kunnen loslaten.
'Kom kom, niet zo somber!' zei mama. 'We liggen nog niet in de gehaktmolen! Tijd zat om een plan te bedenken.'
Er ging een kleine schok door de wagon, en de trein begon te rijden. Heel langzaam, maar we hoorden duidelijk het piepen van de wielen dus het viel niet te ontkennen: we waren op weg naar de gehaktmolen.
'Juist,' zei mama. We hebben misschien niet veel tijd om een plan te bedenken, maar 't is beter dan niks. Kwetter, jij bent sterk. Kun jij die deksels openduwen?'
'Nee,' zei Kwetter somber. 'Gaat niet.'
'Probéér het op zijn minst even, kind!'
'Hebt ik al gedaan. Terwijl jij aan het babbelen was van “tijd zat voor een plan”. Die deksels zit muurvast. Dus ik hoopt maar dat wij ook tijd hebt om twéé plannen te bedenken. Of drie of zo.'
'Hee,' merkte ik op. 'We zijn alweer gestopt.'
'Verhip,' zei mama, 'je hebt gel... oh nee, daar gaan we alweer.'
Maar we reden maar een paar seconden, en toen stonden we weer stil. En zo ging het verder. Rijden, stoppen, rijden, stoppen.
'Hoort jullie dat?' vroeg Kwetter na een tijdje.
Jazeker hoorden wij dat. Telkens als de wagon stopte, hoorden we ergens ver weg een soort metalig kaklunk-achtig geluid.
Na een tijdje merkten we dat het ka-klunk dichterbij kwam. Of waarschijnlijk kwamen wij dichter bij het ka-klunk.
'Ik weet niet wat jullie vindt,' zei Kwetter, 'maar mij bevalt dat kaklunk niet.'
'Je hebt al eerder gelijk gehad,' gaf mama toe, 'en hoewel ze nergens op gebaseerd zijn, ben ik toch geneigd jouw gevoelens over deze trein heel serieus te nemen. Waarschijnlijk is dat kaklunk slecht nieuws voor ons. Ik stel dus voor dat we nog wat beter ons best doen om heel snel een heel goed plan te verzinnen.'
Even zwegen we alledrie.
Toen zei ik: 'Even voor de zekerheid: je hebt dus echt helemaal geen springstof bij je?'
'Nee.'
'Maar je hebt toch altijd een mini-bom in je...'
'Die zit nog in mijn andere beha. Ik heb vanmorgen een schone aangedaan en ik ben vergeten de bom erin te doen. Suf, he?'
'Ja, behoorlijk. Nou ja, ik dacht, ik vraag het even...'
Het kla-klunk was het nog maar twee of drie wagons bij ons vandaan, als mijn oren me niet bedrogen.
Helaas: mijn oren bedrogen mij. Het was nog precies nul wagons bij ons vandaan.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 16 augustus 2013

Vissen zitten vol met vis

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Dan valt wij in de trein,' merkte Kwetter op.
'Prima,' zei ik.
'Die trein bengt ons naar de vleeshakker, denkt ik.'
'Is helemaal okee. Tot gehakt gemalen worden lijkt me helemaal niet leuk, hoor, maar het duurt tenminste lekker kort. In vergelijking met dit gehang.'
'Ik snap wat je bedoelt,' kreunde mama. 'ik verrek zelf ook van de pijn. Maar ik hoop...'
Op dat moment werd ons gesprek afgebroken.
Het was ook niet meer nodig, om te overleggen wat we gingen doen.
Want het werd al voor ons gedaan.
Het net begon te schudden. De kranen hesen het een paar meter omhoog, en lieten het daarna weer naar beneden vallen. Vier, vijf, zes keer achter elkaar.
De kleine visjes schoten los uit de mazen, de krabbetjes hun scharen braken af, de zeehond z'n bek schoot open en alle beesten vielen in de treinwagons.
Net als wij.
Zelfs Kwetter hield het niet vol.
Gelukkig kwamen we terecht op een stapel vissen, en niet op de resten van onze boot. Of op de ijzeren rand van de bak.
Waarmee ik niet wil zeggen dat het nou zo vreselijk prettig is om van drie meter hoogte op een stapel stervende vissen te vallen. Die vissen zijn niet van schuimrubber, namelijk. Schuimrubber zit vol met lucht, en daarom is het lekker zacht.
In vissen zit bijna helemaal geen lucht. In vissen zit vis. En vis is niet erg zacht. Wel zachter dan beton, maar als je er van drie meter hoogte op valt, doet dat nog behoorlijk pijn. Met blauwe plekken. En kneuzingen.
'Haaaa,' zuchtte mama voldaan. 'Blauwe plekken en kneuzingen. Héérlijk. Zóveel prettiger dan bloederige handen en zout water.'
'Inderdaad,' zei ik. 'Zie je nou wel, dat loslaten een goed idee was?'
'Ik weet dat nog niet,' weifelde Kwetter. 'Nu ligt wij in de trein. En die trein bevalt mij niet.'
'Nou en,' zei ik. 'Is er ook maar één reden waarom wij niet onmiddellijk uit deze trein zouden springen?'
Precies op dat moment klapten met een venijnig 'Kleng! Klang!' twee metalen deksels dicht, die samen onze treinwagon afsloten.
'Oh,' zei ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 14 augustus 2013

Alles, alles, alles was briljant

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Vasthouden!' riep mama. 'Stevig vasthouden!'
'Ja, natuurlijk doet ik dat,' snoof Kwetter. 'Wat denkte je? Dat ik dom is, of zo?'
Even later hingen we naast Kwetter. Ze had gelijk: loslaten zou dom zijn. Maar oh, wat wilde ik ontzettend graag het net loslaten. Mijn handen zaten onder de schaafwonden en sneetjes. Het waren maar kleine wondjes, maar het zoute water dat overal aan en in en op zat prikte en stak afschuwelijk.
Stel dat alles misgaat, dacht ik. Dat we de boot niet opblazen, en dat we gevangen worden genomen en in de grote gehaktmolen gegooid. Ik kan me niet voorstellen dat dat méér pijn doet dan dit. En het duurt waarschijnlijk korter.
Hoger en hoger steeg het net, langs de zwarte wand van de Engel des Doods en erbovenuit.
'Zodra we boven het dek zijn, laten we los,' zei mama moeizaam. Ze klemde haar tanden op elkaar, tegen de pijn.
'En dan?' kreunde ik.
'Dan vallen we op het dek, we kijken om ons heen en we bedenken héél snel een briljant plan.'
'Goed idee.'
Het was helemaal geen goed idee, natuurlijk. "We gaan een plan verzinnen", dat is geen plan. Maar destijds, toen ik daar zo in de netten hing, léék het mij een geweldig idee. Vooral omdat het begon met het loslaten van het net. Als mama had gezegd "We laten het net los, trekken onze kleren uit, dansen in ons blootje de horlepiep en gaan met onze blote billen in een slagroomtaart zitten", dan had ik dat óók een briljant plan gevonden. Alles, alles, alles was briljant - als ik dat net maar los mocht laten.
Toen zag ik dat we mama's eigenlijk-niet-zo-briljante plan niet eens konden uitvoeren. De kranen hesen ons boven het dek uit, jazeker, maar we konden ons onmogelijk op het dek laten vallen. Want onder ons was geen dek.
Onder ons was een trein.
Een goederentrein met open wagons. Onder die wagons zaten wielen en daaronder lagen de rails en dááronder zat het dek.
'Eh,' zei mama. 'Nieuw plan. We laten nog even niet los...'
'Wat een stom rotplan,' kreunde ik.
'...we blijven even hangen om te kijken wat er precies aan de hand is, en dán bedenken we een briljant plan.'
Wat er precies aan de hand was, ontdekten we al snel.
Met een luid geraas viel het net open boven de wagons, en alle vissen tuimelden de trein in. Onder ons zagen we onze boot, die precies op de rand tussen twee wagons in viel en krakend in tweeën brak. Een eindje verderop lag, met donderdend geraas, een walvis te spartelen in zijn wagon.
Hier en daar bleven wat beesten hangen. Heel kleine visjes, die in de kleinste mazen zaten vastgeklemd. Krabbetjes, die met hun scharen in het net verstrikt zaten. Een enkele zeehond, die zich met zijn tanden aan een dikke kabel vastbeet.
En wij.
'Is het al tijd om een plan te gaan verzinnen?' vroeg ik.
'Jazeker,' kermde mama. 'Wie heeft er een voorstel?'
'Ik dacht aan iets met "loslaten",' opperde ik.



BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 12 augustus 2013

In het netje is 't geen pretje

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Halverwege haar verhaal snolpten de binnenste kabels het water uit. Het net was kennelijk dicht genoeg bij het schip, en nu werd het aan boord getakeld. De randen kwamen als eerste omhoog, en omdat wij aan de rand lagen kantelde ons bootje naar het midden van het net.
'Uit de boot!' riep mama. 'Nu meteen!'
'Ja, waar denk je dat ik mee bezig ben?' wilde ik roepen. 'Ik ben niet dom of zo, hoor!' Maar voordat ik het riep merkte ik dat ik mijn armen stijf om de mast geklemd hield. Ik was helemaal niet bezig de boot te verlaten, ik was uit alle macht bezig in de boot te blijven.
Geen idee waarom ik dat deed. Misschien is het heel menselijk om je ergens aan vast te houden als er gevaar dreigt. Misschien komt dat nog uit de tijd dat we aapjes in bomen waren.
Of ik was gehecht geraakt aan het bootje. Als je op zee zit, met nergens land in zicht, dan is de eerste regel: altijd bij het bootje blijven! Kennelijk had ik mij die regel in hoog tempo eigen gemaakt.
Maar mijn moeder had gelijk; dit bootje ging nergens meer heen. Ik klauterde eruit. Net op tijd, want het zakte alsmaar dieper en van de andere kant van het net, kwam er een enorme lading vis aangetuimeld. Die had kennelijk al die tijd onder ons gezwommen. Maar nu was de onderkant een zijkant geworden, en als een lawine van wriemelend zilver kwam die hele zooi op ons af. Haringen en haaien, tonijnen en dolfijnen, doktersvissen met koffervissen, lantaarnvissen, inktvissen en nog veel meer.
Spartelend en stuipend sloegen ze tegen ons bootje.
Als ik daaronder had gelegen, was ik ongetwijfeld gestikt.
'Hoger,' hijgde mama, 'we moeten hoger klimmen. Hou je vast aan het net!'
Dat hoefde ze nou echt niet te zeggen.
We klommen zo snel als we konden; dat was geen pretje, want de dikke kabels waren zo ruw dat je er je handen aan schaafde tot bloedens toe. En de dunne kabels waren zo dun dat ze sneden in je vingers, ook tot bloedens toe, en alles was overdekt met het zilte zeewater. Wondjes en zout water – moet ik het nog uitleggen? Het prikte verschrikkelijk. Met tranen in onze ogen klommen we verder, we konden nauwelijks meer kijken, alles werd wazig en zwemmerig. Toch zag ik over mijn schouder nog net hoe onze boot volledig verdwenen was onder het gespartel en gewriemel van hamerhaaien en zaagvissen, schuttersvissen en kogelvissen, zeekoeien, zeepaardjes enzovoort. Daar onder was de zee; het net was nu helemaal het water uit en werd langs de wand van het schip omhoog getakeld. De wand van het schip leek een afgrond.
'Niet omkijken,' riep mama, 'opschieten! Aan de buitenkant van dit net moeten we wezen, weet je nog?'
'Daar is ik al,' riep Kwetter. 'En nu?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 9 augustus 2013

Het snolpen der kabels

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik weet natuurlijk niet hoe mijn eigen gezicht eruit zag, maar waarschijnlijk stond er het volgende op te lezen: 'Oh lelijkwoordlelijkwoordlelijkwoord, wat is dat kreng groot!' Dat is wat ieder normaal welpje denkt over een olifant, en het is trouwens ook wat ieder normaal mens denkt over de Engel des Doods.
Vanaf de hijskranen aan de rand hingen kabels van plastic het water in, kabels zo dik als je arm. Of nou ja, niet zo dik als jouw arm, tenzij je toevallig zo'n sportschooljongen bent die de hele dag niks anders doet dan dikke armspieren trainen. En dat je dat al tien jaar gedaan hebt, zodat je nu denkt: laat ik maar eens ophouden met die sportschool, dikker kunnen ze niet worden.
Elke kraan had twee kabels, die in de diepte verdwenen. De voorste kabel kwam langzaam op ons af. Tenminste, zo leek het.
In plaats van recht naar beneden te hangen vanaf de hijskraan, kwam hij steeds schuiner in het water te staan, en het punt waar hij onder de zeespiegel verdween kwam steeds dichter bij ons te liggen. De kabel kwam steeds strakker te staan, net zolang tot ook het laatste stukje met een enorme snolp uit het water opdook.
Wie niet weet wat een snolp is, hoeft zich trouwens niet te schamen want dat woord heb ik net bedacht. Een snolp is, heel simpel, het tegenovergestelde van een plons. Een plons is datgene wat je krijgt als je iets in het water gooit; een snolp is wat je krijgt als iets uit het water omhoog komt. Bijvoorbeeld de dikke kabel die vlak naast onze boot omhoog spetterde. Of de kabel tien meter verderop, of die dáárnaast.
Overal snolpten kabels het water uit, links en rechts van ons, zover als het oog kon zien.
Aan de kabels zat de bovenkant van het net vast.
Het net van heel dikke kabels gemaakt, natuurlijk, kabels die sterk genoeg waren om een walvis uit het water te tillen. Of een reuzenhaai. Maar tussen die kabels liepen dunnere draden, om ook de kleinere beesten te vangen, zoals tonijnen en dolfijnen (of zo nu en dan een zeehondje, of een pinguïn). Tussen de dunne draden liepen nóg dunnere draden, voor de haringen en daartussen zat een web van ragfijne draadjes voor de ansjovis.
'Meiden,' zei mama, 'ik heb zo het gevoel dat we beter ons bootje kunnen verlaten. Ik bedoel: we zitten nu in een boot aan de binnenkant van het net, en ik persoonlijk zit liever aan de buitenkant, en ik zie niet in hoe we ons bootje daarheen kunnen tillen. Dus hup hup, overboord met jullie.'
'Gaat wij zwemmen?' vroeg Kwetter enthousiast.
'Natuurlijk niet,' lachte mama. 'Zwemmend komen we niet aan boord van dat schip. Nee, we gaan bungelen. Kijk maar eens naar dat net. Ziet dat er niet perfect uit? Overal, werkelijk o-ve-ral houvast, in alle soorten en maten! We laten ons gewoon aan boord tillen door die hijskranen, maar dan wel aan de buitenkant van het net zodat we geen misverstanden krijgen met vleeshakkers en zo.'
Het was een goed plan, maar helaas deed mama net iets te lang over haar uitleg.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 5 augustus 2013

De leeuw in Kwetters hart is niet te temmen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Toen zei mama: 'Ja hoor, nu zie ik óók een stip aan de horizon.'
'Waar dan?' vroeg Kwetter nieuwsgierig. 'Is het misschien in de buurt van die boot?
Ze vroeg dat niet om te pesten, ze had echt niet begrepen dat mama tijdens onze hele ruzie nog geen stipje gezien had.
Langzaam kwam het schip dichterbij. Eigenlijk waren wij degenen die dichter bij het schip kwamen, dat snap ik ook wel. Maar het voelde alsof het schip ons besloop, zoals een leeuw een hertje besluipt. Waarschijnlijk kwam dat vooral doordat ik me voelde als een hertje, dat een leeuw op zich af ziet komen.
Mocht het nog nodig zijn om het ze zeggen: dat was geen fijn gevoel.
'Haaa!' zei mama, 'het gaat langzaam, maar we komen dichterbij! Het spel gaat beginnen!' en ze wreef zich in de handen. Aan haar ogen was duidelijk te zien dat zij zich een leeuw voelde, die een hertje besloop.
Hoe ze dat gevoel kon hebben was mij een raadsel. Met elke minuut die voorbijging, kon je beter zien hoe ongelooflijk groot de Engel des Doods was.
Na een half uurtje mompelde zelfs mama: 'Goh. Hij is wel érg groot, eigenlijk. Ik dacht: we blazen een gat in die romp en hatsekidee, zinken maar! Maar nu... Ik weet niet of...'
Ze begon steeds meer als een hertje te kijken.
Of liever gezegd: als een leeuw die met een geweldige brul tussen de struiken vandaan gesprongen is, en plotseling ontdekt dat ze oog in oog staat met een hele boze olifant, in plaats van een hertje.
De Engel des Doods was zwart, zo zwart als de duisternis onder de diepzee, en ze had honderdvijftig schoorstenen waar gitzwarte rook uit stroomde. Van boeg tot achtersteven vulde ze de hele horizon, en alles was van staal. Er stonden gebouwen op zo groot als een flinke sporthal, zo groot als een kathedraal, als het station van een heel grote stad.
Om precies te zijn – geloof het of niet – één van de gebouwen wás zelfs een station. Er reed een treintje rond aan boord! Het schip was zo gigantisch dat er niet alleen plááts was voor een treintje - het treintje was nodig.
De boorden van het schip leken meer op een haven dan op een boot. Talloze hijskranen stonden daar klaar om de lading binnen te hijsen.
En de lading, dat was alles wat er in het net zat. Dat waren wij.
'Spannend, he?' zei Kwetter. 'Ik bent benieuwd hoe mama dat allemaal op gaat blazen. Dat wordt een supergeweldige boem, denkt ik!'
Ik keek even opzij.
Aan haar gezicht was duidelijk te zien dat Kwetter zich verheugde op de mooie boem die mama ging maken. Ze keek als een leeuwenwelpje dat genoeg heeft van hertjes en dat nu wel eens wil weten dat eigenlijk smaakt, olifant.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE