Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 30 juni 2014

Aha, dus dat is de pap!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hun ogen glommen van hebberigheid. 'Zoveel bommen als we maar willen?' vroeg de vriend. Zijn tong likte langs zijn lippen alsof hij aan snoepjes dacht.
'Zoveel als we willen,' knikte ik.
'Enneh... ' vroeg Zoezoe, 'waar maken jullie die bommen dan van? Heb je dan niet een soort van plek nodig? Zo'n, hoe heet het, zo'n kamer met allerlei buisjes en dingen?'
'Een laboratorium,' knikte ik. 'Daar wordt het wel een stuk makkelijker van, ja. Maar het kán ook zonder. Wij hebben al bommen gemaakt in een bezemkast, een keuken en midden in het oerwoud. Daar was in in de verste verte geen buisje te bekennen. Alleen maar halve kokosnoten. Dus... ja...'
'En hebben we dan allerlei ingewikkelde spullen nodig?' wilde de kameraad weten. 'Je weet wel, spullen die erin gaan? Zoals je maismeel en water nodig hebt om te koken?'
Aha. Dat was dus de slappe pap die we tot nu toe gekregen hadden.
'Ingrediënten,' knikte ik wijs. 'Nou en of we die nodig hebben. Mijn moeder, van wie ik het allemaal geleerd heb, kan overal bommen van maken. Appelsap en drop, je noemt het maar en zij blaast het op. Zo goed zijn wij nog niet, helaas. Maar breng ons een beetje salpeterzuur en...'
De jongen spoog op de grond.
'Dat spul dat jij noemt, dat hebben wij hier niet. Dus al jouw praatjes over bommen, die zijn voor ons niks waard.'
'Hoho,' zei ik haastig, 'het hoeft niet met salpeterzuur. Het kan met van alles! Echt waar! Ook met spullen die jullie hier hebben.'
'Laat maar eens zien dan.'
'Eh...' ik keek onzeker om me heen. 'Hier? Nu? Waar iedereen ons kan zien?'
Daar moesten de jongens even over nadenken.
'Vanavond,' zeiden ze tenslotte. 'Zeg maar wat je nodig hebt.'
Ik gaf ze een lijstje met heel erg eenvoudige spullen. Na even denken knikten ze. Dat ging ze wel lukken, dachten ze.
Ze gaven mij en Kwetter een klap op onze schouders. Daarna vertrokken ze, onder veel gelach en veel gefantaseer over wat ze allemaal met hun bommen zouden gaan doen.
Gaby kwam naar mij en Kwetter toe.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ze.
'Michael hebt mij gered,' juichte Kwetter. 'Bent hij niet super lief? En super knap? Ik gaat hem kuffelen, dat hebt hij wel verdiend!'
'Neenee,' riep ik haastig, 'het was niets! En bovendien is het nog niet klaar! We moeten nog...' maar verder kwam ik niet, want Kwetter greep mij zo stevig vast dat mij alle lucht uit het lijf werd geperst.
Die avond, na de maispap, kwam er een paar soldaten op ons af. Ze bonden ons vast, net als de afgelopen dagen, en sleepten ons naar de plastic tent waar we sliepen.
Daar moesten we wachten op het ochtendlicht, en als we in een ongemakkelijke houding terecht kwamen dan was dat pech voor ons.
Maar vanavond niet. Want zodra het donker was kwamen Zoezoe en zijn maat, die Abel heette, naar onze tent toegeslopen met een groot mes tussen hun tanden.
Giechelend sneden ze onze boeien door. 'Kijk wel een beetje uit, joh, dat je hun handjes er niet af snijdt! Anders kunnen ze geen bommen maken.'
'Jullie moeten ons straks ook weer vastbinden,' fluisterde ik. 'Anders merken ze morgen dat we los zijn gekomen.'
'Nou en? Dat is dan jullie probleem.'
'Maar...'
'Niks te maren. Als jullie nou niet gauw een bommetje maken dan heb je morgen géén probleem. Dan heb je nooit meer een probleem, begrijp je? Daar kun je dus ook voor kiezen. Je zegt het maar. Kom je nog, of wat?'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 27 juni 2014

Een verschrikkelijk arrogante boom

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Zoezoe's ogen begonnen dromerig te glanzen. 'Jaaah,' zuchtte hij. 'Opblazen. Dát zouden we allemaal wel willen.'
Zijn kameraad, die naar ons had staan luisteren, werd meteen enthousiast. 'Weet je wat ik op zou willen blazen? Die boom daar! Grootste rotboom van dit hele rotbos. Erger ik me dood aan, al wekenlang. Staat daar maar een beetje arrogant om zich heen te wuiven, met zo'n houding van “Ik ben lekker de grootste, lalala, wie doet me wat?” Lijkt me heerlijk om te kunnen zeggen: oh ja, mislukte brandnetel? En wat vind je hier dan van? Bam! Luciferhoutjes! Hahaha!'
Ik keek eens naar de boom waar hij op wees. Het was inderdaad een gigantisch groot groeisel, een trotse woudreus die als een koning boven het gewone volk uittorende. Hij spreidde zijn takken wijd uit, alsof hij het hele bos wilde omarmen en beschermen. Echt als een goede koning, zo'n oude wijze sprookjeskoning.
Maar ik kon me ook wel voorstellen dat je je daar na verloop van tijd kapot aan ging ergeren. Ik bedoel... het ding stond daar maar te staan. Dééd niks koninklijks. Dat gaf je toch een vaag gevoel van teleurstelling. Ik probeerde me voor te stellen hoe het was als je dag in dag uit zo'n boom vol belofte zag staan niksen.
'Okee,' zei ik. 'Die boom gaat eraan. Geen discussie. Geen probleem. Maar daarna gaan we naar de dichtstbijzijnde stad, en dan doen we gebouwen. Gebouwen opblazen is fan-tas-tisch! Glas dat in de rondte spat, vlammen die als reusachtige vuisten uit ramen en deuren naar buiten stompen... Overal gegil en paniek. De eerste klap, van de bom zelf zeg maar, die is natuurlijk het mooist, maar dan krijg je daarna het doffe dreunen van neerstortend metselwerk en dat is ook lekker, hoor... '
Zoezoe en zijn vriend staarden dromerig voor zich uit.
Ik zou zweren dat ze ieder moment konden gaan kwijlen, als een hond die verse biefstuk ruikt.
Daarna zuchtte Zoezoe nog eens, die en droevig.
'Ja, gebouwen opblazen in de grote stad! Daar kun je alleen maar van dromen. Ik bedoel, we mogen hier niet weg van de generaal, en de grote jongens houden ons goed in de gaten. Wij zitten net zo gevangen als jij, slaaf!'
Ik glimlachte. 'Jullie vergeten één ding,' zei ik. 'Een jongen die bommen heeft, zit nooit gevangen. Of in elk geval niet lang.'
Zoezoe's kameraad keek mij vuil aan.
'Jij vergeet ook één ding,' zei hij nijdig. 'Wij zijn niet zulke jongens. Wij hébben geen bommen. En jullie ook niet. Ik heb gezien hoe jullie hier kwamen, achterop de vrachtwagen. Met niks anders bij je dan de stinkende vodden die jullie aan hadden.'
'Jij heeft gelijk,' zei Kwetter, die bij ons was komen staan toen ze merkte dat ze al een minuut lang niet werd doodgeschoten. 'Wij heeft geen boemen. Maar jij heeft ook een beetje ongelijk. Want wij heeft iets beters.'
'Wat dan?'
Kwetter tikte op haar hoofd. 'Wij weet hoe je boemen moet máken. Als wij tien boemen bij ons hebde, dan kunde wij tien dingen opblazen. Maar als wij weet hoe wij ze zelf moet maken, kunt wij zoveel boemen als wij maar wilt!'
Zoezoe en zijn vriend keken elkaar aan. Ze glimlachten zoals alleen echte maniakken kunnen glimlachen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 25 juni 2014

Ik snap die jongen wel.

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hij keek mij aan met een blik van bloeddorstige waanzin in zijn ogen, en dat bracht me op een idee. Want, hoe vreemd het ook klinkt: ik had het idee dat ik hem begreep. Misschien kwam het omdat ik een jongen was, net als hij. Misschien heeft mijn zusje toch een beetje gelijk, en zijn alle jongens in wezen een ietsiepietsie geschift.
Ik wist hoe deze jongen zich voelde. Zo voel ik me namelijk ook, als ik Bloederige Mafiatoestanden IV speel. Of Afschuwelijke Zombie-moorden III, of een van al die andere spelletjes. Die spelletjes die allemaal om hetzelfde ding gaan: hier heb je een geweer, daar is je tegenstander, en nu knallen maar!
Dat is lekker. Daar word je gelukkig van.
Er was natuurlijk wel een verschil tussen mij en deze jongen. Dat verschil was, dat ik geen gevaarlijke gek was en hij wel. Een kleinigheidje, misschien maar wel een belangrijk kleinigheidje. Ik weet dat een computerspelletje niet echt is, en als ik lekker piew-piew-piew een computer-mannetje overhoop schiet, dat er dan geen echt mens doodgaat.
Dat is nou juist de lol. Wel lekker piew-piew-piew doen, maar toch geen slechterik zijn.
Als ik niet wist dat het maar computermannetjes waren, dan schoot ik natuurlijk niet op hen. Anders ben je een slechterik.
Maar Zoezoe en zijn kameraad waren zo in de war van alle bier en andere drugs, dat ze het verschil niet meer zagen tussen wat echt was en wat niet. Ze geloofden niet meer dat andere mensen of dieren echt bestonden. En dat je er dus op mocht schieten, voor de grap.
Zoals ik ook wel eens, voor de grap, per ongeluk expres een paar onschuldige voorbijgangers overhoop schiet als ik Bloederige Mafiatoestanden speel. Want daar verlies je geen punten met onschuldige voorbijgangers, dus... ja...
Ik wil alleen maar zeggen: ik begreep wel zo'n beetje wat Zoezoe leuk vond.
Ik wist wat hij wilde.
Dus ik wist wat ik hem te bieden had.
'Oh?' riep Zoezoe met een hoop gespeelde verbazing. 'Kan ik dat beter niet doen, jou in dobbelsteentjes snijden? En waarom dan wel niet?'
'Omdat wij jou iets kunnen bezorgen wat je hebben wilt. Iets leuks. Iets wat nog leuker is dan kinderen overhoop schieten.'
Daar moest Zoezoe even over nadenken. 'Nóg leuker dan schieten?' vroeg hij wantrouwig. 'Wat is er nou leuker dan schieten?'
'Opblazen,' zei ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 23 juni 2014

Een stukje van Armoestan sterft

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Hij had zijn geweer even op zijn rug gehangen, om Kwetter te kunnen grijpen, maar nu zij hem ontglipt was had hij natuurlijk zijn handen vrij.
'Oh jongens,' mompelde hij, 'wat heb ik een leuke dag vandaag.'
Nu is Kwetter natuurlijk zo snel als de wind en zo lenig als een elastieken aap, maar kogels ontwijken? Nee. Dat kan niemand. Zelfs zij niet niet.
Het was dus maar goed dat ik, terwijl zij met de soldaten aan het stoeien was, naar hen toe was gelopen. Met de rustige, grote passen van iemand die de situatie volledig onder controle heeft en die precies weet, wat hij gaat doen.
Helaas had ik nog niet echt een idee. Wat ik ga doen, dacht ik, is waarschijnlijk: overhoop geschoten worden. Maar Gaby en Kwetter zijn kleiner dan ik, en ik ben een jongen, dus ik moest voor hen zorgen. Zo zit dat nu eenmaal in elkaar.
Geloof me: ik zou gráág willen dat het anders was.
Gaby vindt mij altijd maar stom en ouderwets, als ik dit soort dingen zeg, maar nu zat ze wel me een soort bewondering naar me te kijken: wauw, hij gaat Kwetter redden!
Misschien deed ik het daar wel om. Om te bewijzen dat, in tegenstelling tot wat mijn zusje zegt, jongens niet allemaal krankzinnig zijn. Dat ze soms wel krankzinnig lijken, maar dat dat alleen maar voorbereiding is op een moment als dit.
Het moment waarop ze iets heel heldhaftigs doen.
Dat wil zeggen: iets heel, heel doms.
Dus... ja...
Iedere vastberaden stap bracht me dichter bij Zoezoe.
Helaas bracht geen enkele stap me dichter bij een idee.
Ik kwam net op tijd bij Zoezoe aan. Net op tijd om mijn hand op de loop van zijn geweer te leggen en die zachtjes naar beneden te duwen.
Zoezoe was ouder en sterker dan ik, maar toch kon hij mij niet tegenhouden. Dat kwam door de kracht van mijn vastberadenheid, daar was ik vast van overtuigd. Later ontdekte ik dat het kwam doordat de loop van het geweer als een soort hefboom werkte, waardoor zelfs een kleuter dat ding nog naar beneden had kunnen duwen.
Nou ja... vastberadenheid, hefboom – da's bijna hetzelfde.
Zoezoe, die net op dat moment de trekker overhaalde, schoot een stukje van de Armoestaanse grond overhoop. Vlak bij Kwetters voeten. Het was een zwaar kaliber geweer, dus dat stukje Armoestan was min of meer morsdood. Pech dan. Zo lang het Kwetter maar niet was.
Kwetter, die druk bezig was met wegrennen, keek even om toen ze het schot hoorde. 'Jij heeft lekker mis gepoest!' riep ze pesterig. Toen pas zag ze dat ik haar gered had. 'Michael!' riep ze ontzet. Bent jij nou helemaal! Jij hebde wel dood kunnen zijn!'
Nee, jij wint de eerste prijs voor voorzichtigheid, dacht ik bitter. Maar ik zei het niet, want ik had wel wat anders aan mijn hoofd.
Een pisnijdige Zoezoe stond tegen mij te schreeuwen: 'Dat zal je berouwen, slaaf! Ik schiet je dood! Nee, schieten is zo voorbij, weet je wat ik ga doen? Ik snijd je in dobbelsteentjes.'
'Kun je beter niet doen,' zei ik zo kalm mogelijk. Ik keek hem uitdagend recht in de ogen. Dat durfde ik eigenlijk niet, maar ik wilde niet wegkijken.
Zo lang we elkaar in de ogen keken, zag hij in elk geval niet dat ik in mijn broek had geplast van angst.
Ik vergat even dat hij dat toch al niet kon zien, want mijn broek was nog druipnat van het rivierwater.
Was dat even mazzel.
Want in zijn ogen zag ik iets wat onze redding kon betekenen.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 20 juni 2014

De beesten in het oerwoud zijn niet half zo eng

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Zoezoe liep naar de oever van de rivier, naar de plek waar wij kinderen aan het graven waren. Tegen een jongetje van een jaar of negen, dat een eindje bij ons vandaan stond, zei hij: 'Ik heb goed nieuws voor je. We laten je vrij.'
Het jongetje keek hem ongelovig aan.
'Nee, echt,' zei Zoezoe vol overtuiging. 'Je bent vrij. We hebben besloten dat het niet eerlijk is, zo'n jongetje als jij hier gevangen te houden. Je mag zo het oerwoud in lopen, en op zoek gaan naar je papa en mama.'
'Dat kan niet,' zei het jongetje droevig. 'Die hebben jullie overhoop geschoten, toen jullie mij meenamen.'
'Oh ja? Nou, eh... sorry hoor. Ga dan maar op zoek naar een oom. Of een tante of zo. Zie maar. Je bent in ieder geval vrij. Vrij, snap je?'
'En de anderen?' vroeg het jongetje. Hij wees op de ongeveer vijftig kinderen die in de rivier stonden te graven.
'Die niet,' gromde Zoezoe, die langzaam zijn geduld begon te verliezen.
'Ja maar...'
'Niks te maren!' blafte Zoezoe. 'Ren maar gauw het oerwoud in.'
'Ik vind het oerwoud eng. Daar wonen gevaarlijke beesten.'
'Die zijn niet half eng als ik!' krijste Zoezoe. 'En als je nou niet snel dat bos in rent, dan zul je het merken!'
Dat werkte. Het jongetje liep op een halfslachtig drafje naar de bosrand.
'Nou,' riep Zoezoe naar zijn kameraad. 'Het kostte wat moeite, maar ik heb 'm zo ver, hoor! Hij rent weg! Ik zou zeggen: schiet 'm maar lekker dood!'
'Dank je wel, Zoezoe,' zei zijn kameraad ontroerd. 'Je bent een echte vriend. Daar gaat-ie!' Hij legde zijn geweer aan de schouder en mikte zorgvuldig.
Maar voordat hij kon schieten stuiterde er iets tegen hem aan. Iets dat heel erg snel was en heel erg oranje en ongeveer zo groot als Kwetter.
Zeg maar gerust: precies net zo groot als Kwetter.
Pang, zei het geweer, maar de kogel verdween schadeloos de lucht in. Want de jongen lag op de grond, en Kwetter stond met allebei haar voetjes op zijn buik, terwijl ze probeerde het wapen uit zijn handen te trekken.
De soldaat was geen slapjanus, en hij was erg gehecht aan zijn geweer.
Maar Kwetter was óók geen slapjanus. Het werd een heel geworstel en gesleur, en het hield pas op toen Zoezoe tussenbeide kwam.
Hij greep Kwetter met twee handen vast en tilde haar van zijn makker af. Tenminste, dat was zijn bedoeling. Maar er is een truukje dat elke peuter in Boegoe-Boegoe leert – hoe je jezelf moet bevrijden uit de wurggreep van een Sissipi-slang. Je maakt jezelf heel lang en dun, op één of andere manier. Vraag me niet hoe; mij is het nooit gelukt. Je maakt jezelf heel lang en dun, zodat de wurgende greep van de slag om je heen floddert als een veel te grote laars. Je moet het zo verschrikkelijk snel doen, dat de slang geen tijd heeft om zijn greep te verstevigen, en dan glip je weg voor het monster begrijpt wat er gebeurt.
Het lukt niet altijd hoor, dit truukje. Maar soms wel.
Nu bijvoorbeeld. Kwetter strekte en slonk en glipte en een kwart seconde later stond Zoezoe naar zijn lege handen te staren, met een grappig maar dom gezicht.
Maar Zoezoe was geen Sissipi-slang. Dat maakte het glippen een stuk makkelijker. Geen probleem.
Daartegenover staat dat Slangen geen geweren hebben. En Zoezoe wel.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 18 juni 2014

Ik ben hier de enige vogel!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ik ben een vogel!' riep de ene. 'Een prachtige paradijsvogel met veren en vleugels! Ik heb honderd duizend miljoen kleuren!'
'Nee man, doe normaal,' zei de ander. 'Je lijkt geeneens op een vogel. Kijk. Zie je dat beest, boven in die boom? Dát is een vogel.'
De ene keek naar het beest in de boom. Ik ook. Het was inderdaad een vogel. Een hele grote sierlijke vogel, met rode en zwarte veren. Hij leek he-le-maal niet jongen één, dat was duidelijk.
PANG!
De jongen schoot zonder aarzeling de vogel van zijn tak. Als een bloederig vodje met veren tuimelde het dier naar beneden.
'Ik zie niks hoor, in die boom,' zei de jongen ijskoud.
De andere jongen lachte zich een ongeluk. 'Oh, Zoezoe, het is ook altijd wat met jou! Wat wou je doen, alle vogels in het oerwoud afknallen? No veel, succes – in die boom daarachter zitten er wel honderd, en ze...'
BRRRRAT-AT-AT-AT deed het geweer van jongen één. Drie of vier kleine vogeltjes ploften op de grond. De rest vloog er in paniek vandoor.
Jongen nummer twee lachte wel een minuut lang. Daarna veegde hij de lach-tranen uit zijn ogen en zei: 'Hè, nou heb ik ook zin om iets dood te schieten.'
'Als je maar niet op een vogel schiet,' zei Zoezoe.
'Waarom niet?'
'Omdat ik de enige vogel ben hier in de buurt, man!'
Zijn kameraad barstte weer in lachen uit. Daarna stond hij een tijdje om zich heen te kijken. Tenslotte zei hij langzaam: 'Ik heb wel zin om een kindje dood te schieten, geloof ik.'
'Mag niet van de generaal,' zei Zoezoe.
'Wel als ze weglopen,' zei zijn makker.
'Ja, maar ze lopen niet weg. Ze zijn niet gek.'
'Niet zo gek als wij, in elk geval.' De jongens lachten weer. Ze lachten hard, veel te hard. Zo lach je niet als je pret hebt. Ze lachten alsof ze bang waren dat ze zouden ophouden met bestaan, als ze zichzelf niet meer konden horen.
'Kwetter?' zei ik 'Gaby?'
'Ja?' zeiden de meiden.
'Ik ben nu bijna dertien. Veel mensen krijgen, na hun dertiende, domme ideeën in hun kop...'
'Wees maar niet bang hoor,' zei Gaby. 'Dommer dan nu kun je echt niet worden.'
'Eeeeeeeen dankjewel. Wat ik eigenlijk wilde zeggen: veel mensen krijgen na hun dertiende het idee dat het stoer is om bier te drinken of drugs te gebruiken. Nu heb ik een vraag aan jullie. Als ik, in de komende jaren, begin te zeggen dat ik wel een biertje zou lusten, of iets van drugs... willen jullie mij dan herinneren aan deze twee geschifte engerds?'
'Natuurlijk,' zei Gaby. 'Hoewel ik... lieve help!'
'Wat?'
'Die twee geschifte engerds zijn opeens een heel stuk geschifter geworden. En een heel stuk enger! Moet je kijken wat ze doen!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 16 juni 2014

...dan wist ik het wel!

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik had ongelijk.
Aan het eind van de dag was ik doodmoe, en rood van de zon, en mijn benen zaten onder de jeukende bulten en pijnlijke plekken, maar ik leefde nog wel. We kregen weer een grote kom weeë
pap te eten, met nog meer klontjes dan eerst, maar ik had zoveel honger dat het me niks kon schelen. Ik at alles op. Toen ik nog een lepel vol kreeg, was ik er zelfs blij mee.
Daarna werden we meegenomen naar een van de plastic tenten. Daar werden Gaby, Kwetter en ik aan elkaar vastgebonden. Been aan hand en hand aan been, met driedubbele knopen zodat we onmogelijk weg konden lopen.
Nou, dat weglopen ging toch al niet lukken. Halverwege het vastbinden was ik al in slaap gevallen, en Gaby volgens mij ook.
De volgende dag ging alles precies hetzelfde, en de dag daarna ook. De vierde dag ook weer, maar nu was ik er een beetje aan gewend geraakt, dus ik had nog puf genoeg om eens om me heen te kijken.
Er waren twee soorten mijnwerkers hier, ontdekte ik. Kinderen en volwassenen. De kinderen moesten scheppen en sjouwen. De groten ook, maar die deden ook nog iets anders. Ze zeefden de modder die wij schepten. In het rivierwater zeefden ze het zand eruit, en dan hielden ze klompjes donker metaal over. Dat was de coltan, en als ze het vonden keken ze heel tevreden, want ze werden per kilo betaald.
De kinderen werden betaald per niks. Wij waren allemaal slaven, gevangen genomen door de dappere soldaten van generaal Killa. De soldaten van de generaal liepen overal rond. Sommigen waren ook nog kinderen. Kinderen laten vechten als soldaat is, volgens mama, één van de allerergste dingen die er zijn.
Maar eerlijk gezegd had ik liever een geweer dan een schep in mijn handen gehad. Dat zei ik ook tegen Kwetter en Gaby: 'Zie je die knaap daar? Die is kleiner dan ik! Wat een pech dat wij in de mijn terecht zijn gekomen, in plaats van het leger. Als ik zo'n geweer had gehad, nou, dan wist ik het wel!'
'Laat je nakijken,' zei Gaby. 'Als jij zo'n geweer had gehad, dan wist je niks meer.'
'Hoezo? Denk je soms dat ik...'
'Zij hebt het niet over jou,' suste Kwetter. 'Zij hebt het over die soldaatjes. Hebt jij het niet gemerkt, de afgelopen dagen?'
Gemerkt? Wat gemerkt? Was er iets te merken, aan die soldaatjes?
'Zie je hoe hij om zich heen kijkt,' vroeg Gaby. 'Hij heeft niks gemerkt de afgelopen dagen, ik zweer het je.'
'Ik was moe. Jullie niet dan?'
'Ja, wij was ook moe. Maar wij hebt ook een beetje om ons heen gekijk. En alle kindersoldaatjes kijkt een beetje raar uit de oogjes. Zij bier te drinken en drugs te snuiven, zij bent helemaal warrig en gek in de bolletjes. Kijkt maar eens!' Zij wees op twee jongens met geweren, die aan de rand van het oerwoud op wacht stonden.
Die gedroegen zich inderdaad een beetje eigenaardig.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 13 juni 2014

Vrijwillige medewerkers

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was geen mijn. Tenminste, niet zoals ik altijd dacht dat mijnen eruit zagen. Een berg met een donker gat erin, waar je naar beneden gaat met zo'n lamp op je kop. En dan maar hakken, met een houweel, tot je een goudklompje vindt. Of iets anders wat je uit een mijn haalt.
Zo was het niet in de mijn van de generaal.
Dit was gewoon een stuk oerwoud dat weggemaakt was, en veranderd in een puinhoop van zand en stof en modder en mensen. Mensen die krioelden als mieren, met scheppen en zeven in hun handen, en mensen die eromheen stonden zonder met geweren in hun handen.
Onze wagen kwam tot stilstand en een paar soldaten begon de kisten en zakken uit te laden. Wij werden ook uitgeladen, alsof we kisten en zakken waren. Behalve dan dat de soldaten de hele tijd grapjes maakten over hoe erg wij stonken, en dat deden ze bij de zakken niet.
We werden op de grond gegooid voor de deur van een houten hok. Een soort schuurtje, waar wij thuis nog niet eens een hark in zouden bewaren maar dat hier het hoofdkantoor was. Het meest luxe gebouw in de wijde omtrek, of liever gezegd het enige gebouw, want de mijn werkers sliepen in een soort tentjes. Niet zo'n luxe tent waarin wij vroeger op vakantie gingen, met een binnentent en een rits en een voor- en achterkant. Nee, gewoon grote stukken plastic die over een paar stokken gespannen waren.
'Sergeant!' riepen de soldaten.
Uit het houten schuurtje kwam een oud kereltje met de meest gemene blik in zijn ogen die ik ooit heb gezien. Hij zag eruit alsof hij, lang geleden, de hele mensheid in één keer in de ogen had gekeken, en gezegd had: 'Okee. Jou mag ik niet.'
En alsof de hele mensheid toen had geantwoord: 'En wij mogen jou ook ab-so-luut niet!'
'Wat mot je?' snauwde hij tegen de soldaten.
'Hier zijn de voorraden. En nog drie, eh, vrijwillige medewerkers.'
'Die uitgemergelde ratjes? Wat moet ik daar mee.'
'Oppassen,' grijnsden de soldaten.
'Pardon?'
'Ze zijn linker dan ze eruit zien, volgens de man die ze verkocht. Vooral die ene, die oranje. Die ontsnapt bij de eerste kans die ze krijgt, schijnt het.'
'Geen probleem,' grijnsde de sergeant. 'Ik hak er gewoon een beentje af.'
'Ze moet nog wel kunnen werken.'
'Hm,' deed de sergeant teleurgesteld. 'Nou ja. Vastbinden en in de gaten houden, dan maar.'
Dat deden ze.
Ze bonden Kwetters benen aan elkaar, met een driedubbele knoop die je nooit meer loskreeg. Zo kon ze onmogelijk rennen of klimmen. Maar staan kon ze wel, en lopen ook, met een wankelige schuifelpas. Naar de rivier, waar we meteen aan het werk moesten. Graven in de rivierbodem, met roestige scheppen, tot aan ons middel in het modderwater, terwijl bloedzuigers en allerlei andere stekers en bijters aan onze benen knabbelden. De zon brandde op onze hoofden.
Dit houd ik geen dag vol, dacht ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 11 juni 2014

Slappe pap en een oerwoud zonder pit

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het eten was geen pretje, want het was een soort weeë, gele pap. Het smaakte naar niks en het glibberde je keel in alsof er een leger baby-slakjes naar binnen marcheerde. Heb je wel eens behangers-lijm gezien? Van die dikke smurrie waarmee je ouders behang tegen de muur plakken? En waar geen klontjes in mogen zitten, want dan wordt het behang lelijk, maar waar altijd tóch klontjes in zitten?
Nou, zo'n soort spul was het ongeveer. Maar dan met meer klontjes. Alsof de kok zijn best had gedaan om zoveel mogelijk klontjes te maken.
Terwijl, geloof me: van die klontjes werd het écht niet lekkerder. Integendeel.
Maar het was beter dan doodgaan van de honger, dus... ja...
'Denkt maar dat het lekkere honing-crunchies is,' zei Kwetter behulpzaam. 'Denkt maar: Hmmm, heerlijke honingcruchies!'
'Je wordt bedankt, Kwetter! Nu denk ik aan heerlijke honing-cruchies, en aan het enórm grote verschil tussen deze derrie en heerlijke honingcruchies. Nu vind ik het nog viezer. Ik had niet gedacht, dat dat kon. Maar het is je toch gelukt. Complimenten, hoor!'
'Dank je wel,' zei Kwetter gevleid.
Ze begrijpt nog altijd niet dat mensen soms iets zeggen wat ze niet helemaal menen. Ik had op dit moment niet de puf om het uit te leggen.
Ik had helemaal nergens puf voor.
En het werd avond.
Kortom: ik viel in slaap.
De volgende ochtend werd ik wakker van een verschrikkelijk gehots en gebonk. Alles was donker, en even was ik bang dat we weer in de container zaten.
Toen besefte ik dat ik gewoon mijn ogen nog niet open had gedaan.
Ik deed ze open en dat maakte enorm veel verschil.
We reden over een hobbelweg door een oerwoud.
Ik heb het niet zo op oerwouden. Die zitten vaak barstensvol met enge beesten, zoals reuzen-alligators en giftige wurgslangen en enge spinnen.
Maar dit was een redelijk vriendelijk oerwoud, met hier en daar een giftige boomkikker en hooguit een handjevol mensen-etende panters en zo.
Het was een oerwoud met veel bloemen en vogeltjes.
Giftige bloemen, ongetwijfeld, en gemene bloeddorstige rotvogeltjes, maar het was altijd nog een stuk minder erg dan het oerwoud van Boegoe-Boegoe. Dat kennen wij vrij goed, want Kwetter is daar geboren en we hebben er een half jaar gewoond.
Gaby en ik keken elkaar aan en zeiden: 'Dit valt nog best mee, voor een oerwoud. Het is hier eigenlijk best mooi.'
Kwetter staarde sip naar de bomen.
'Het lijk op thuis,' mompelde ze. 'Maar het bent niet thuis. Dit bos hebt helemaal geen pit. Het probeer geeneens ons dood te maken, en we rijdt hier nu al een half uur!'
We lagen achterop een platte vrachtwagen, tussen kisten en jute zakken. Onze benen en armen waren vastgebonden.
'Waar brengen ze ons heen?' vroeg ik.
Kwetter haalde haar schouders op. 'Denkt je soms, dat ze ons dat vertelt? Ze bindt ons vast als een worstje, en ze gooit ons op de wagen, en broem broem, daar gaat wij.'
Gaby zuchtte. 'Hebben jullie dan helemaal niet opgelet? Ze hebben het duidelijk gezegd, gisteren.'
'Toen was ik er met mijn hoofd niet bij,' bromde ik. 'Ik was veel te druk bezig met niet doodgaan, als ik 't me goed herinner.'
'We gaan naar...'
En op dat moment waren we er.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

maandag 9 juni 2014

Het verschil tussen ontsnappen en ophoepelen

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Kuffelen!' riep Kwetter, en ze knuffelde mij.
'Niet doen,' herhaalde ik gesmoord.
'Waarom niet?' vroeg zij teleurgesteld. 'Vindt jij mij niet lief?'
'Oh jawel,' zei ik haastig, want aan een huilende Kwetter had ik he-le-maal geen behoefte op dit moment. 'Ik vind je hartstikke lief. Maar ik wil liever dat je ervandoor gaat.'
'Jij wil dat ik ophoepelt?' vroeg Kwetter, en verbazing en schrik vochten om voorrang op haar gezicht. 'Jij vind mij zou verschrikkelijk stom, dat jij wil dat ik wegwees?'
'Nee, Kwetter. Ik wil niet dat je ophoepelt. Ik wil dat je ontsnapt. Begrijp je het verschil? Ophoepelen is: weggaan en niet meer terugkomen, omdat mensen je stom vinden. Ontsnappen is: weggaan en dan wél terugkomen, maar dan samen met de hulp die je gehaald hebt. Bijvoorbeeld mama. En dat die dan alles en iedereen opblaast. Of een Knalhapper-tank die je ergens langs de weg gevonden hebt.'
'Knalhappers vinden heeft geen enkele zin,' zei Kwetter op vastberaden toon. 'Jij weet ook wel dat ik die niet kun besturen. Daar kom alleen maar ellende van. En mama gaat ik ook niet halen. Mama ben duizenden kilometers ver weg. En ik weet niet eens in welk land wij bent.'
'We zijn in Armoestan, Kwetter,' zei Gaby snel. 'Hoorde je de generaal niet praten over Armoestaanse dollars? Armoestan, weet je wel? Waar een burgeroorlog aan de gang is? Weet je nog dat we dat zagen op het journaal?'
'Journaal weet ik niet meer. Toen kijkte ik net even naar iets anders,' zei Kwetter met een suikerzoete blik op mij. 'Maar ik bent heus geen suffie of zo, hoor! Dat hier een burgeroorlog aan de gang bent, dat hebde ik ook zonder journaal wel door. En als jullie denkt, dat ik in mijn eentje door een onbekend land, waar ook nog eens een burgeroorlog bent, gaat lopen rondbanjeren op zoek naar mama die duizenden kilometers ver weg bent, dan...'
'Ik weet dat het onmogelijk klinkt, lieve Kwetter, maar als er één kindje is op de hele wereld, dat het klaar zou kunnen spelen, dan ben jij het!' zei Gaby.
'Oh, ik denkt wel dat je daar gelijk in heb,' gaf Kwetter toe. 'Ik bent snel en handig, en ik hebt allerlei lesjes geleerd van mama, over hoe telefoons werkt en over Engels praten en dat soort dingen, en nu is ik slim geworden. Slim en sterk en handig bent ik,' en ze telde het af op drie van haar vingers, 'dus ik denkt wel dat ik het kunt. Maar als ik weggaat, wie moet er dan voor jullie zorgen? Misschien blijft ik wel drie dagen weg. Weet jullie wel hoe vaak je dood kunt gaan in drie dagen?'
'Precies één keer,' zei ik droog.
'Dat bent dan één keer te veel. Nee hoor, ik blijft hier en ik zorgt voor jullie. Hier!' Ze gaf ons allebei te drinken, uit een veldfles die de soldaten hadden achtergelaten, en toen een soldaat ons even later eten kwam brengen, voerde Kwetter ons tot we sterk genoeg waren om zelf de lepel vast te houden.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

vrijdag 6 juni 2014

Wij huppen niet

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Maar wij hupten niet. Wij konden helemaal niet huppen. Daar waren we veel te zwak voor.
De generaal schudde zijn hoofd. 'Wat een prutswerk,' mompelde hij. 'Slaven die te slap zijn om te werken! Nou ja, geef ze nog maar wat eten en drinken en laat ze een nachtje uitrusten. Als ze dan sterk genoeg zijn voor de mijn, kunnen ze aan de slag. Zo niet, schiet ik ze alsnog dood.'
'Laten we ze hier gewoon liggen, generaal?' vroeg de chauffeur.
'Ja, natuurlijk!' De generaal barstte weer uit in donderend gelach. 'Wou jij ze naar de huizen slepen, soms? Die lui zijn te smerig om aan te raken!'
'Maar als er dan een beest komt? Een beest dat kindjes lust?'
'Da's dan een beest met mazzel,' zei de generaal achteloos. 'Spaart mij weer kogels. En nu gaan we feesten. Vieren dat we nieuwe wapens hebben! Komt u mee, meneer Snoet?'
Snoet stond op, maakte een beleefde buiging en liep naast de generaal naar de huizen van het dorp. De soldaten volgden hen.
Zodra ze uit het zicht verdwenen waren, sprong Kwetter overeind en spiedde om zich heen.
'Er kijk niemand naar ons,' fluisterde ze gejaagd. 'Wij kunt er nú vandoor. Hup!'
Maar wij hupten nog steeds niet.
'Ze kijk niet meer naar ons,' herhaalde Kwetter dringend. 'Jullie hoef niet meer te doen alsof!'
'Eh... Kwetter,' zei Gaby, 'Ik weet niet goed hoe ik je dit moet vertellen, maar... wij doen helemaal niet alsof. We zijn echt te zwak om op te staan.'
'Echt waar?' vroeg Kwetter verbaasd. 'Jij ook, Michael?' Er klonk teleurstelling in haar stem.
Gek is dat.
Ik ben helemaal niet verliefd op Kwetter.
Echt honderd procent niet dus, okee?
Ik vind het alleen maar lastig en vervelend dat zij verliefd op mij is, en de hele tijd wil knuffelen, en mij altijd overal gelijk in geeft, ook als ik helemaal geen gelijk heb.
Niet dat dat laatste nou zo vaak voorkomt, hoor. Meestal heb ik wel gelijk in alles. Opvallend vaak zelfs, maar toch... Als ik eens een keertje ongelijk heb, dan is het vervelend als Kwetter gaat zitten knikken en tegen iedereen roept van 'Hoor jullie wel wat Michael zegt? Zo zit het nou precies!'
Op die manier maakt het helemaal niet meer uit wat ik zeg. Net of ze me niet serieus neemt. Terwijl ze toch juist het tegenovergestelde bedoelt.
Nou ja, ik wilde eigenlijk alleen maar zeggen: Ik. Ben. Niet. Op. Kwetter.
En toch vond ik het heel erg naar dat ze zo teleurgesteld naar me keek. Alsof ze verwachtte dat ik net zo sterk en dapper was als zij. Nee, nog sterker en dapperder. Wat helemaal niet kan.
Met een diepe zucht zei ik: 'Ik deed ook niet alsof, Kwetter. We waren bijna dood, weet je nog? Jij kunt dat misschien, bijna dood gaan en dan zo fris als een hoentje weer opspringen, maar jij bent ook een beetje bijzonder.'
'Vindt jij dat echt?' riep ze stralend. 'Dat bent lief! Ik gaat jou...'
'Nee!'gilde ik. 'Nee! Niet doen!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

woensdag 4 juni 2014

Ze poefen niet uit de hemel

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Niks d'r van!' riep Kwetter, en ze wierp zich tussen mij en de generaal in. Of nou ja, werpen – het was meer een vastberaden soort van kruipen. 'Je moog niet op Michael schieten!' kreunde ze fel. 'Michael bent lief!'
'En waarom zou ik niet op jullie allebei schieten?' vroeg de generaal. 'Ik verdien alleen vandaag al dertien miljard Armoestaanse...'
Snoet kuchte. Hij kuchte heel zachtjes – het was echt nauwelijks hoorbaar. Toch ving de generaal het geluidje op. En het was zo'n veelbetekenend kuchje dat de moordlustige dikzak zijn pistool liet zakken, en verontrust naar Snoet ging staan kijken.
Snoet keek terug – op dezelfde vriendelijke, onschuldige manier als altijd.
'Wat?' vroeg de generaal. 'Is er iets met mijn dertien miljard?'
'Het wordt voortaan ietsje minder,' zei Snoet. 'Meneer Clusjes heeft besloten de prijs te verlagen.'
De generaal ontplofte van woede.
'Oh ja?' brulde hij. 'Heeft meneer Clusjes dat besloten? Denkt meneer Clusjes dat hij de prijs mag bepalen? Nou, dan heb ik slecht nieuws voor hem!Het is mijn coltan, en ik bepaal hoeveel geld ik ervoor wil hebben. Ik verkoop ik het spul wel aan iemand anders!'
Verbijsterd keken Gaby en ik elkaar aan. Clusjes? Meneer Clusjes? Onze meneer Clusjes, die de beloning van mama's hoofd had gehaald, die altijd zo ongelooflijk enthousiast was, die voor ieder probleem een oplossing wist, die de hele wereld hoop gaf met zijn BOF-praatjes, die... die meneer Clusjes?'
Snoet begon hardop te lachen.
'Wat nou weer?' snauwde de generaal.
'De gezichten van die kinderen,' hikte Snoet. 'Kostelijk! Oh, wat grappig! Kijk ze nou toch eens op hun neus kijken!'
De generaal keek ons aan en grijnsde. 'Waar zijn ze zo verbaasd over, denk je?'
'Ze hebben net de naam Clusjes gehoord, generaal,' glimlachte Snoet. 'Ze hebben hem gehoord op een plaats, waar ze hem nooit zouden verwachten. Oh nee – die lieve, beste, brave meneer Clusjes! Die hoort thuis in luxe hotels, waar alles van computers gemaakt is. Niet bij een bloeddorstige gek in het stoffige Armoestan... Clusjes zorgt voor vrede en welvaart voor iedereen – denken ze. Hij wil mensen blij maken met zijn uitvindingen – denken ze. Al die computers komen, poef, uit de hemel vallen – denken ze. Maar dan heb ik slecht nieuws voor jullie, kinderen – computers poefen niet uit de hemel. Die worden gemaakt in fabrieken. Nare, akelige, ongezonde fabrieken. En ze worden gemaakt van... nou ja, van alles eigenlijk. Plastic. Koper. Tin. Maar ook van zeldzame dingetjes. Zoals coltan. Coltan wordt maar op een paar plaatsen ter wereld gevonden, wisten jullie dat? Nee, he? Neem het maar van mij aan, hoor. En de grootste vindplaats ter wereld is hier, in Armoestan!'
'In mijn land,' zei de generaal tevreden.
'President M'urdara denkt daar anders over,' zei Snoet met een ondeugende blik.
'Bah,' deed de generaal, en hij maakte een gebaar alsof hij een rotte appel weggooide. 'Die ouwe gek? Die mag dan wel denken dat-ie de baas is over Armoestan, maar mijn dappere leger staat pal. Wij zijn sterker! Wij zijn dapperder! Wij hebben betere wapens!'
'...gekocht met het geld van meneer Clusjes,' vulde Snoet aan. 'Het geld voor de coltan. En dat wordt dus ietsje minder, want de prijs gaat omlaag.'
'Helemaal niet!' snoof de generaal. 'Ik verkoop het spul wel aan iemand anders!'
'Oh ja? Aan wie dan? Wie maakt er zoveel computers als meneer Clusjes?'
De generaal bromde wat.
'Nee, als u al die mooie wapens wilt blijven kopen, dan kunt u beter nog wat meer coltan opgraven. Minder geld per gram, maar meer grammen. Dan verdient u evenveel als eerst. En waarom niet? U laat gewoon uw slaven iets harder werken. Dat kost u toch niks?'
De generaal keek ons peinzend aan.
'Ik schiet jullie toch maar niet dood, denk ik. Ik zet jullie gewoon aan het werk. Hup!'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE