Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

woensdag 25 januari 2012

Goddelijke pech

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Mama glimlachte, zo tevreden als een spinnende poes. 'Jongens, jullie vader heeft alweer gelijk. Jullie hebben het gehoord: we zullen moeten gaan kijken. Moet er nog iemand plassen?'
'Doen we onderweg wel,' zeiden wij. Want dat is wel een voordeel, als je geen kleren aan hebt: je kunt plassen op elk moment. En ook op elke plek, want je blijft altijd in de boomtoppen en de hoogste lianen. Dus waar je de boel ook laat lopen, de enige die er last van heeft is de reuzenalligator diep onder je. En waarom zou je rekening houden met de gevoelens van een reuzenalligator?
Denk je soms dat hij rekening houdt met jouw gevoelens, als hij je te pakken krijgt?
We gingen op weg naar de rand van het oerwoud. We sprongen, slingerden en klauterden ons een weg van tak naar liaan, van liaan naar tak.
Dat klinkt misschien niet moeilijk. Het is ook niet moeilijk. Het is bijna onmogelijk. Vooral voor mijn ouders. Hoe ouder je bent, hoe moeilijker het is om nog nieuwe dingen te leren.
Na je veerstigste nog leren liaanzwieren? Vergeet het maar.
Mijn vader zwiert altijd veel te voorzichtig. Hij zet heel zachtjes af en laat de liaan pas los, als hij stevig op een tak staat. Maar soms, als de afstand te groot is, moet je springen. Anders zwier je weer terug, en dan hang je tussen twee bomen in. Dan kun je nergens meer heen, en dan moeten je kinderen je komen redden, hoofdschuddend en mompelend van 'domme papa toch'.
Mijn moeder deed het tegenovergestelde: zij was veel te overmoedig en probeerde voortdurend verder te springen dan ze eigenlijk kon. Dan hoorden we zwiep en oeps en krak en ja hoor, daar ging ze weer, tuimelend en buitelend. Recht naar beneden. Recht naar de alligators en, ook niet onbelangrijk, recht naar de grond. Haar handen graaiden in het lege.
Gelukkig bleef het lege niet lang leeg. Het oerwoud was een wirwar van takken en stengels en reusachtige bladeren. Mama viel zelden meer dan drie meter diep; dan werd haar val alweer gebroken door een of ander groeisel en ze begon aan de lange tocht omhoog. Een paar schrammetjes en blauwe plekken rijker, maar nooit ernstig gewond.
Maar deze keer – moet ik het nog zeggen? Is dat werkelijk nodig? Nou, vooruit dan: deze keer, de keer dat we op weg waren naar de ontploffingen, was er niks. Niks om op neer te komen, niks om je aan vast te grijpen... Gewoon niks. Niks tussen mijn neerstortende moeder en de alligators. Geen tak, geen stengel, geen luchtwortel. Niks. Een groot gat in het bladerdek, onverwacht en volkomen onwaarschijnlijk. Een godswonder, maar dan omgekeerd. Een duivelswonder. Of een goddelijke pech.
Hoe dan ook: mama was ten dode opgeschreven.
Niets of niemand kon haar nu nog redden.
Zwoesj!
'Hajlooo!'
Ik bedoel geloof ik: niets of niemand kon mamma nog redden, behalve Kwetter. Kwetter is een Boegoeneesje en ze is ongelooflijk sterk en snel en lenig. Dat zijn alle kinderen hier. Ze moeten wel, want als ze dat niet zijn krijgen de slangen hen te paken. Of de alligators. Of de Boegoenese Boomleeuw (een heel zeldzaam dier, maar wat mij betreft nog lang niet zeldzaam genoeg) Maar zelfs voor een Boegoeneesje is Kwetter aan de sterke kant. Ze heeft meer dan eens ons leven gered, en dat was haar nooit gelukt als ze ons niet, bijvoorbeeld, met één hand de lucht in kon zwieren.
Ook nu weer: mama viel spartelend en gillend naar beneden, en ze was al zo dicht bij de grond dat één alligator zijn bek hoopvol opensperde – wat heel dom was van die alligator, want mama weegt zestig kilo en ze had een behoorlijke vaart. Als ze in zijn bek terecht was gekomen, was hij waarschijnlijk tot aan zijn achterpoten opengespleten. Maar ze viel niet in zijn bek, want Kwetter kwam er nét op tijd aangezwierd. Ze had een hele lange, stevige slingerplant om haar linkerarm geslagen en met haar rechterhandje greep ze mama's enkel. Ze trok mama met een ruk omhoog; de alligator klapte zijn kaken dicht zonder iets ertussen, zó hard dat hij drie tanden brak.
'Hoera!' riep Gaby. 'Bravo, Kwetter!'
'Joewieieie!' riep Kwetter terug. Ze was niet sterk genoeg om mama terug naar boven te sjouwen, maar haar gevoel voor snelheid en balans waren voortreffelijk en door handig van tak naar tak te slingeren wist ze gebruik te maken van de snelheid van mama's val en die zelfs om te zetten voor een opwaartse beweging. Even later stonden ze naast papa, Gaby en mij op een tak en Kwetter begon ons hartstochtelijk te knuffelen.
Kwetter is een vriendin van... nou ja, officieel van Gaby, zou ik zeggen, want die twee zijn ongeveer even oud. Maar ze vindt papa net zo aardig als mijn zusje, en ze is nog doller op mama. Want mama laat dingen ontploffen, en dat vindt Kwetter machtig mooi.
Maar het allermeest houdt Kwetter van eh... tja... van mij.
Sterker nog: ze is op mij.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten