Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 9 augustus 2013

Het snolpen der kabels

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik weet natuurlijk niet hoe mijn eigen gezicht eruit zag, maar waarschijnlijk stond er het volgende op te lezen: 'Oh lelijkwoordlelijkwoordlelijkwoord, wat is dat kreng groot!' Dat is wat ieder normaal welpje denkt over een olifant, en het is trouwens ook wat ieder normaal mens denkt over de Engel des Doods.
Vanaf de hijskranen aan de rand hingen kabels van plastic het water in, kabels zo dik als je arm. Of nou ja, niet zo dik als jouw arm, tenzij je toevallig zo'n sportschooljongen bent die de hele dag niks anders doet dan dikke armspieren trainen. En dat je dat al tien jaar gedaan hebt, zodat je nu denkt: laat ik maar eens ophouden met die sportschool, dikker kunnen ze niet worden.
Elke kraan had twee kabels, die in de diepte verdwenen. De voorste kabel kwam langzaam op ons af. Tenminste, zo leek het.
In plaats van recht naar beneden te hangen vanaf de hijskraan, kwam hij steeds schuiner in het water te staan, en het punt waar hij onder de zeespiegel verdween kwam steeds dichter bij ons te liggen. De kabel kwam steeds strakker te staan, net zolang tot ook het laatste stukje met een enorme snolp uit het water opdook.
Wie niet weet wat een snolp is, hoeft zich trouwens niet te schamen want dat woord heb ik net bedacht. Een snolp is, heel simpel, het tegenovergestelde van een plons. Een plons is datgene wat je krijgt als je iets in het water gooit; een snolp is wat je krijgt als iets uit het water omhoog komt. Bijvoorbeeld de dikke kabel die vlak naast onze boot omhoog spetterde. Of de kabel tien meter verderop, of die dáárnaast.
Overal snolpten kabels het water uit, links en rechts van ons, zover als het oog kon zien.
Aan de kabels zat de bovenkant van het net vast.
Het net van heel dikke kabels gemaakt, natuurlijk, kabels die sterk genoeg waren om een walvis uit het water te tillen. Of een reuzenhaai. Maar tussen die kabels liepen dunnere draden, om ook de kleinere beesten te vangen, zoals tonijnen en dolfijnen (of zo nu en dan een zeehondje, of een pinguïn). Tussen de dunne draden liepen nóg dunnere draden, voor de haringen en daartussen zat een web van ragfijne draadjes voor de ansjovis.
'Meiden,' zei mama, 'ik heb zo het gevoel dat we beter ons bootje kunnen verlaten. Ik bedoel: we zitten nu in een boot aan de binnenkant van het net, en ik persoonlijk zit liever aan de buitenkant, en ik zie niet in hoe we ons bootje daarheen kunnen tillen. Dus hup hup, overboord met jullie.'
'Gaat wij zwemmen?' vroeg Kwetter enthousiast.
'Natuurlijk niet,' lachte mama. 'Zwemmend komen we niet aan boord van dat schip. Nee, we gaan bungelen. Kijk maar eens naar dat net. Ziet dat er niet perfect uit? Overal, werkelijk o-ve-ral houvast, in alle soorten en maten! We laten ons gewoon aan boord tillen door die hijskranen, maar dan wel aan de buitenkant van het net zodat we geen misverstanden krijgen met vleeshakkers en zo.'
Het was een goed plan, maar helaas deed mama net iets te lang over haar uitleg.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten