Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 11 mei 2012

De geluidjes van onze vochtige voeten

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Het was een eigenaardige stem, die daar uit de duisternis opklonk.
Ze sprak in het Boegoenees – allicht – en ze was oud, stokoud. Ze deed me denken aan het trage voorbijgaan van de tijd onder in een grot, waar om de paar minuten een druppeltje van de zoldering valt en in elk druppeltje zit een heel klein, een piepklein beetje kalk opgelost. Heb ik op televisie gezien. Na honderden jaren van druppelen ontstaat er dan een druipsteentorentje ontstaan, en na duizenden jaren heeft die toren het dak van de grot bereikt om een zuil te vormen. Zo langzaam-maar-zeker gaat de tijd daar onder de aarde. Aan dat soort zuilen deed de stem mij denken.
Je zou denken dat zo'n eeuwenoude, eerbiedwaardige stem iets heel geheimzinnigs en wijs zou zeggen, maar ze zei gewoon: 'Hallo,' en Kwetter zei: 'Hallo oma!' en nou, ja, dat viel dus een beetje tegen.
Daarna zei Oma iets heel fijns: 'Er heeft hier iemand een kindje laten slingeren. Hoort ze misschien bij jullie?'
'Ja,' juichte ik in mijn beste Boegoenees (wat niet heel erg goed is) 'ja, dat eh... zijn... eh, dat zijn mijn eh.. het kind van mijn mama?'
'Zusje,' hielp Kwetter. Haar Nederlands is een stuk beter dan mijn Boegoenees, eerlijk gezegd.
'Dat zijn mijn zusje,' knikte ik enthousiast. 'Niet verdronken?'
'Nee,' zei de stem. 'Maar er is iets mis met haar arm, geloof ik.'
'Oh, dat,' zei ik. 'ja, dat weten wij al hoor. Ik denken: dat gaan wel over.'
'Kom,' zei de stem, en slpotsj splotsj splotsj, daar ging Oma.
Wij splotsjten achter haar aan.
Het ging een stuk sneller dan daarstraks, want ik hoefde Gaby niet meer te dragen. Dat deed Oma, en Oma was kennelijk nogal een krachtpatser.
We liepen een tijdje zo door, en opeens deden onze voeten niet langer splotjs splotjs maar plet-plet-plet, want we baggerden niet meer door de drassige bosbodem maar voelden koele, stevige steen onder onze tenen.
Het was nog even donker als daarstraks, maar we liepen niet langer in het bos. Het was koel hier, een beetje koud zelfs, en het plet plet plet van onze vochtige voeten had een vreemde echo.
'Kwetter,' fluisterde ik, 'zitten we hier toevallig in een grot?'
'Jazeker,' antwoordde Kwetter, 'zit wij in.'
Naarmate we dieper de grot ingingen leek het om ons heen wat lichter te worden.
Of nou ja, lichter is een groot woord... het duister werd wat zachter, fluwelig lag het over ons heen, alsof er al wel lichtstraaltjes waren, maar dat ze nog te klein waren om te kunnen zien.
Na nog een minuutje was het onmiskenbaar: het werd een heel klein beetje lichter.
Dat was raar, want het was pas een paar uur donker. Nog lang geen tijd voor daglicht.
En een lamp kon het ook niet wezen, want in Boegoe-Boegoe waren geen lampen of kaarsen of open haarden of, nou ja, noem maar iets wat licht geeft. Wat je ook verzint: in Boegoe-Boegoe hebben ze het niet.
Dacht ik.
Had ik even ongelijk.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten