Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 14 mei 2012

Veilig in het Boegoenees

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Ik heb in mijn leven al best veel dingen gezien. Meer dan de meeste jongens van twaalf jaar. Wonderlijke dingen: een man die zichzelf per ongeluk opblies met een bazooka. De binnenkant van een Mjamburger-Maak-Machine, met draaiende messen op een halve centimeter afstand van mijn neus. Een boom vol blote Boegoenezen, die noko-nootjes in elkaars keel spogen. Een alligator die een boomleeuw opat, die een sissipi-slang opat die een Stoeiaapje opat, En nog wel zo het een en ander.
Ik ben dus, dacht ik, wel wat gewend.
Maar zoiets wonderlijks als dit had ik nog nooit gezien. We kwamen in een immense grot, die baadde in een zacht, blauw-wit licht. Als maanlicht. Maar het kwam niet van de maan; het kwam van de wanden, die waren overdekt met een dikke laag spul. Een dikke laag van - ja, wat was het? Mos? Schimmel? In elk geval: het gaf licht. Niet veel, maar genoeg om te zien wat er op de vloer lag.
Het spul dat op de muren zat was wonderlijk, en een beetje spookachtig, maar wat er op de vloer lag was zo ongelooflijk, en zo angstaanjagend, dat mijn hart begon te slaan alsof het door mijn oren naar buiten wilde springen.
De vloer lag bezaaid met... Alligators. Honderden alligators, hutje-mutje naast elkaar, of zelfs bovenop elkaar, traag zwaaiend met hun staarten, nu en dan eens klapperend met hun kaken.
'Kom,' zei Oma.
Oma was een stokoud Boegoenees dametje, met dun grijs haar, overal rimpels en bijna nergens tanden. Gewoon een omaatje zoals je ze bij ons ook ziet, alleen had deze geen kleren en geen kunstgebit. En wel een bewusteloze Gaby, die ze over haar schouder had gelegd alsof het een donzen kussen was.
'Kom,' wenkte ze nog eens, en ze begon te lopen in de richting van de alligators.
'Eh...' zei ik nerveus, 'zijn dat, eh, zijn dat wel helemaal... Kwetter, wat is “veilig” in het Boegoenees?'
Kwetter dacht even na en zei opgewekt: 'Daar heeft wij geen woord voor, geloof ik. Dat heeft wij ook helemaal niet nodig, want er is toch nooit iets veilig dus daar hoeft wij het niet over te hebben. Komt jij nog?'
Laat ik het maar heel eerlijk zeggen: daar had ik niet zo'n zin in. Een grot waar de alligators tweehoog opgestapeld liggen te wachten tot er iets eetbaars voorbij komt? Daar hoef ik niet zo heel per se naar binnen, dank je hartelijk.
Aan de andere kant: vlak voor mij liepen een stokoud vrouwtje en een klein meisje de grot binnen. Zij durfden wél. Dan kon ik toch niet achterblijven?
Het is niet altijd makkelijk om een jongetje te zijn. Als een meisje iets niet durft, dan geeft dat niks. Ze hoeft ook niks te durven, daar is ze immers een meisje voor.
En als je een volwassen man bent, dan telt het soms zelfs als dapper wanneer je eerlijk toegeeft, dat je iets niet durft. Vaak genoeg, als mijn moeder iets gevaarlijks doet, zegt papa vol bewondering: 'Die moeder van jou, die durft toch maar alles.'
Hij geeft gewoon toe dat hij minder dapper is dan mama – en toch lacht ze hem nooit uit!
Wat is maar groot. Of een meisje.
Maar nee, ik was een jongen, dus ik moest durven. Ik sloot mijn ogen, haalde diep adem en stapte de grot in.
Dat was niet zo verstandig. Vooral dat van die dichte ogen niet, want ik stapte meteen al bovenop een alligator.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten