Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 4 mei 2012

Grotendeels naar buiten

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Zal wij maar eens vertrekken? Hier is wij wel zo ongeveer klaar, denkt ik.'
Ik keek om mij heen. Ja, we hadden hier nog maar weinig te zoeken. Smek lag flauwgevallen bovenop de tafel en meneer Hakmaranman rende rondjes door de container. Nog altijd in paniek. Die lette niet op ons; hij dacht alleen maar aan zijn arm. Zijn arme arm, die er niet meer bijhoorde en eenzaam in een hoekje van de kamer lag.
Aan de andere kant: wie wil er nou horen bij zo'n schurk als Hakmaranman? Waarschijnlijk vond die arm het allemaal wel best zo.
Ik stak mijn duim naar de arm op, maar die reageerde niet. Ook niet toen ik zwaaide.
'Wij worden hier niet gewaardeerd, Kwetter,' zei ik. 'Laten we maar vertrekken.' Intussen liep ik naar de deur. Die trok ik open, en ik sloeg hem ook meteen weer dicht. Want buiten stonden alle houthakkers nieuwsgierig naar de container te staren.
'Dit wordt lastig, verkondigde ik tegen Kwetter. Gelukkig kwam net op dat moment meneer Hakmaranman recht op mij afgestormd. Puur toeval: hij wilde niks van mij, hij zag me waarschijnlijk niet eens. Hij rende maar wat.
Ik stond nog steeds vlak voor de deur. Kwam dat even goed uit. Toen Hakmaranman vlak bij mij was, stapte ik opzij en trok de deur wijd open.
Zonder op of om te kijken rende Hakmaranman naar buiten.
Dat gaf nogal wat reuring.
De houthakkers hadden het mini-alligatortje naar binnen zien gaan, en nu kwam hun baas grotendeels naar buiten gerend (grotendeels ja – zijn arm lag immers nog binnen), bloedend en schreeuwend. Daar werden de houthakkers een beetje nerveus en schrikkerig van.
Bovendien leek hun baas hen helemaal niet te zien, maar rende hij in pure paniek door het kamp.
Het is natuurlijk best grappig om je baas, die je altijd zo heeft afgebeuld, rond te zien springen als een kip zonder kop. Maar niet als er een kettingzaag aan hem vast zit.
Een kip zónder kop maar mét kettingzaag, daar kun je maar beter bij uit de buurt blijven.
Dat deden de houthakkers dan ook.
Ze renden gillend her- en derwaarts.
Wij konden makkelijk ontsnappen.
Bij wijze van spreken dan. Zo heel erg makkelijk ging het niet, want mijn zusje was nog niet bijgekomen en we moesten haar meeslepen als een hele grote, zware lappenpop.
Ze is bijna net zo groot en zwaar als ik. En Kwetter droeg nog steeds haar alligatorhuid, dus die kon me ook niet helpen.
Dus ja.
'Doe dat ding toch uit,' hijgde ik.
'Nee joh,' lachte Kwetter. 'Die hebt wij toch nodig om de alligators voor het gekje te houden.'
'Oh ja.'
Al snel hadden we het kamp van de houthakkers achter ons gelaten.
We ploeterden door de zompige bodem van het oerwoud.
'Waar gaan we eigenlijk heen?' vroeg ik.
'Jij moet even je snuitje houden,' zei Kwetter. 'Ik weet de weg niet goed.'
Oh.
Kwetter wist de weg niet.
Dat vond ik niet zo'n prettig idee, zachtjes gezegd.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten