Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 2 december 2013

Een wonderlijk lied

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


Wij renden. We renden als gekken.
Echt als gekken, bedoel ik, want toen ik hijgde: 'Waar rennen we eigenlijk heen?' antwoordde mama: 'Naar de Tsaar Peter. Hoop ik.'
'Hoop je? Je weet het dus niet zeker?'
'Luister eens, lieve schat, er is een tijd om te rennen en er is een tijd om vragen te stellen. En nu is het rennen.'
Kwetter keek teleurgesteld. 'Ik denkte dat we naar iets spannends toe renden. Ik vraagde mij al af: wat is er voor spannends in de keuken?'
'Keuken? Wat voor keuken?'
Nou toen ik op de vlucht benden heeft ik het schip wel zo'n beetje leren kennen. En dit bent de weg naar de keuken.'
'En ook naar de rand van het schip, hoop ik,' zei mama zorgelijk.
'Nee hoor,' zei Kwetter. 'Dat bent precies de andere kant op.'
'Grut!' riep mama. 'Grut, grut grutversmurrie! Terug, kinderen, we hebben nog... 'ze keek weer op haar horloge '...vijfentwintig minuten om de Tsaar Peter te bereiken.'
'En de Tsaar Peter ligt bij de rand van het schip?'
'Ik hoop het.'
'Je hoopt wel erg veel,' zei ik zorgelijk. 'Mogen wetenschappers dat wel? Zou dat de resultaten niet beïnvloeden?'
'Dat beïnvloedt de resultaten verschrikkelijk,' knikte mama. 'Dus eigenlijk mag het niet. Maar op dit moment hebben we even niks anders. Rennen!'
We renden. We renden over het holle staal van het schip, tussen buizen en kranen en opslagtanks door. Alles was grijs en kil en verlaten.
Boven onze hoofden krijsten de meeuwen.
Verder was het schip stil, zo stil als het graf. Alsof de Engel des Doods zelf gestorven was.
En toen hoorde ik het.
Het was wondermooi en droevig en vreemd: een lied van eenzaamheid, en van het woeden van de zee. Een melodie die nu eens huilde als een kind in de nacht, dan weer brulde als de golven in de wilde wind. En dit alles – het kind, dat zo te horen zijn knuffelbeer kwijt was, en de golven die walvissen in de lucht gooiden alsof het herfstblaadjes waren – dit alles was één geheel, het klopte als één enkel hart. Hoe konden die twee dingen passen in één enkel lied? Ik werd er duizelig van. Alsof ik in een afgrond keek.
'Hoor je dat?' vroeg mama. 'Een of andere gek zit op het orgel te spelen.'
'De kapitein, denkt ik.'
'Nee, die kan alleen “boer daar ligt een kip in 't water.” Maar dat doet er niet toe. Wie het ook is: we moeten hem redden. Want hij – en wij – hebben nog maar...' (horloge) 'twaalf minuten en dertien seconden tot de grote klap.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten